Jonathan Lambaerts: ‘Abortus kan nooit alleen maar een kwestie van vrouwenrechten zijn’

De stilstand in de federale regeringsonderhandelingen deed de progressieve partijen in het federale parlement dromen van een doorbraak in enkele ethische dossiers. De linkse partijen zetten in op een versoepeling van de abortuswetgeving: de maximumtermijn optrekken van 12 weken naar minstens 18 weken en de bedenktijd afschaffen. Dat debat is voorlopig van de baan, maar de kwestie komt ongetwijfeld nog terug op de agenda.

Opvallend is de motivatie die de progressieve partijen geven voor de aanpassingen die ze voorstellen. Enerzijds trekken ze de kaart van vrouwenrechten, anderzijds verheffen ze medische inzichten tot morele richtlijn. Op het eerste gezicht lijken dat sterke argumenten, maar van naderbij bekeken zijn ze ontoereikend. Op de langere termijn dreigen ze meer kwaad dan goed te doen.

De stelling dat abortus om vrouwenrechten draait, is een polariserende framing. Sprekend was in dat opzicht de campagne van Vooruit tijdens de recentste verkiezingen. CD&V werd zonder enige nuance weggezet als een partij die tegen vrouwen­rechten was. Niet alleen staat dat een open en genuanceerde discussie over een fundamenteel vraagstuk in de weg (alsof wie tegen een liberale abortuswetgeving is, automatisch tegen vrouwenrechten is), maar het werkt uiteindelijk ook averechts. Door abortus louter als een vrouwenkwestie voor te stellen, wordt het idee bestendigd dat alleen vrouwen verantwoordelijkheid dragen voor een (ongeplande) zwangerschap.

In veel andere facetten van (ongeplande) zwangerschappen kan dat nadelig uitdraaien. Waarom zouden mannen verantwoordelijkheid opnemen wanneer een vrouw besluit om een ongeplande zwangerschap uit te dragen, als ze geen inspraak krijgen wanneer ze besluit om die zwangerschap af te breken? Een zwangerschap kan niet een gedeelde verantwoordelijkheid zijn in het ene geval en een kwestie van autonomie in het andere.

Dezelfde parallel kan worden getrokken op het politieke vlak. Waarom zou de bescherming van het (ongeboren) leven de verantwoordelijkheid zijn van de gemeenschap wanneer dat leven gewenst is, maar een kwestie van zelfbeschikking wanneer het ongewenst is? Voorstanders van een liberalere abortuswetgeving die zich beroepen op vrouwen­rechten, hebben daar tot nu geen afdoende antwoord op gegeven.

Designerbaby’s

Ook het argument dat een versoepeling van de huidige wetgeving in overeenstemming zou zijn met de bevindingen van medische experts, is minder krachtig dan het lijkt. Vanzelfsprekend heeft de medische wereld een belangrijke stem in dit debat, maar dat kan geen beslissende stem zijn. Simpelweg omdat de medische wetenschap de kloof tussen wat medisch-technisch mogelijk is en wat wenselijk is, niet zelf kan overbruggen. Een recente reportage in De Standaard (DS 19 september) over een nieuwe techniek die het mogelijk maakt om het volledige genoom van ivf-embryo’s af te lezen, illustreert dat. Die techniek vergroot de kennis over mogelijke risico’s op afwijkingen en ziektes bij ivf-embryo’s, en laat bijgevolg toe om nog gerichter in te grijpen in het zwangerschapsproces. De grens tussen risicoverkleining en de ontwikkeling van designerbaby’s vervaagt zo alsmaar verder.

Een verdere versoepeling van de abortuswetgeving speelt die dynamiek in de hand. Ze zou meer bewegingsruimte geven aan wat medisch-technisch mogelijk is. Die medisch-technische logica streeft naar optimalisatie. Daardoor wordt het ongeboren leven uiteindelijk niet langer genomen zoals het zich aandient, maar wordt bij voorbaat gezocht naar waar verbetering mogelijk is.

Maar de vraag wat het einddoel van dat verbeteringsproces hoort te zijn, laat de medische wetenschap onbeantwoord. Zij streeft er alleen naar haar mogelijkheden uit te breiden. Door wat mogelijk is toch tot ethische richtlijn te verheffen (het mag, omdat het kan), komt de beslissing tenslotte bij het individu te liggen. Zo wordt het ongeboren leven overgeleverd aan de wensen en grillen van het individu.

Veranderlijke ideaalbeelden

Geleidelijk aan maakt de hedendaagse mens zich de medisch-technische logica alsmaar meer eigen. Als het ongeboren leven niet als een verbetering van het eigen leven wordt beschouwd, dan lijkt het maar normaal dat het wordt afgebroken. Het ethische knelpunt is dat de waarde van het (ongeboren) leven wordt bepaald door het oordeel van een ander. Om als waardevol erkend te worden, moet het toekomstige leven aan (vaak veranderlijke) ideaalbeelden beantwoorden. Zo wordt de waarde van de mens buiten hemzelf gelegd. Het abortusdebat lijkt over zelfbeschikking te gaan, maar gaat in wezen over de vraag of het menselijk leven een inherente waarde heeft of niet. De reikwijdte van dat debat gaat dan ook veel verder dan het louter medisch-technische aspect.

Door het zelfbeschikkingsrecht van vrouwen als exclusief uitgangspunt te nemen, benaderen de (zelfverklaarde) progressieve partijen het abortusvraagstuk vanuit een verouderde invalshoek. Voor snel politiek gewin blijven ze aan de oppervlakte van de discussie, terwijl er zich onder de oppervlakte een veel fundamentelere vraag schuilhoudt. Wordt het leven van toekomstige generaties (letterlijk) vormgegeven op basis van de grillen van de huidige generaties? Gewoon, omdat het mogelijk is? Of worden toekomstige generaties even onvoorwaardelijk verwelkomd als de vorige? De partijen die vragen om meer behoedzaamheid en de nodige tijd willen om dit debat ten gronde te voeren, zijn in dat opzicht alvast meer toekomstgericht dan de ‘progressieve’ partijen.

Bron: De Standaard

Laat een reactie achter