Brecht Nuyts: ‘Met m’n klas naar de begraafplaats: ‘Ik mis je, liefste opa”
Op een school in het bosrijke Kasterlee stap ik de klas binnen en schrijf in grote letters ‘Stille Zaterdag’ op het bord. Ik draai me om, met mijn aangezicht naar de jongelui, en probeer hun laaiend enthousiasme te bedaren met mijn brede en welgemeende glimlach.
In de vorige les beleefden de leerlingen Goede Vrijdag aan de hand van het Evangelie en enkele verhalen over de Grote Oorlog in Verdun. ‘Es ist vollbracht’ was toen het laatste, maar niet het sluitende woord over de dood. Na de dood volgt immers ‘Stille Zaterdag’, ook al willen we deze dag stiekem vergeten zodat we in één trek kunnen doormarcheren naar Paaszondag. Stille Zaterdag staat namelijk in het teken van rouwarbeid, kwetsbaarheid en eindigheid. Met deze drie woorden is het niet vanzelfsprekend om een bewust publiek warm te maken voor een dergelijke feestdag. Toch wordt mijn voorstel om Stille Zaterdag te vieren op de nabijgelegen begraafplaats met ingetogen enthousiasme onthaald.
Wanneer we aan het land der doden arriveren, krijgen de leerlingen de opdracht om per twee even rond te dwalen op het domein. Terwijl ze dat doen, moeten ze enkele themavragen onderling bespreken maar vooral de ogen openen voor deze vreemde omgeving. Ze hoeven niets te noteren en zijn zo in feite helemaal vrij. Om de orde op de begraafplaats te bewaren, doe ik beroep op de eeuwige aanwezigen om mee een oogje in het zeil te houden. De doden moeten meesters zijn op dat vlak. Zeer zelden wordt hier namelijk iets mispeuterd. Het is een gave waar ik als levend mens en leerkracht bewondering voor heb. Terwijl de leerlingen onder de eerste lentezon op verkenning gaan, ontmoet ik een arbeider die de graven verzorgt. Hij is een aimabel persoon met een hart voor zijn cliënteel. De man toont zich bezorgd over het mogelijke verdriet van al dat ‘jong geweld’ dat hier nu rondloopt. Hij leeft met ze mee en heeft de kunst aangeleerd om intieme kwetsbaarheid eenvoudig te verwoorden.
Zo was het bijvoorbeeld vertederend hoe hij sprak over de bokshandschoenen van een van zijn jeugdige klanten – alsof de jongeman ze ooit nog zou gebruiken. Met meer dan een bevestigende blik weet ik hem niet te beantwoorden. Gelukkig stapt er op dat moment een leerling naar me toe. Samen met zijn kameraad neemt hij me mee naar de rustplaats van een van onze oudleerlingen. Hier ligt ze dan, Saraya. Haar steen is overladen met bloemetjes, radeloosheid en verdriet. Ik laat me vertellen dat ze verongelukt is. Een beetje verderop hokt een grote groep leerlingen samen. Dat clandestiene gedrag was niet de bedoeling van dit lesuur en ik tracht voorzichtig te achterhalen wat er gaande is. Ze blijken zich te bevinden bij de kindergraafjes. Ontwapend, onschuldig, vol onbegrip maar niet alleen. Ze hebben elkaar en staren roerloos voor zich uit naar enkele onbekende namen van mensen en datums die elkaar veel te snel opvolgen. Ik wil naar ze toestappen maar bedenk me net op tijd. Ze staan daar goed, beter dan ikzelf had kunnen delegeren.
Zoals ze elkaar opzochten, zo lieten ze elkaar ook weer los. In alle vrije oprechtheid, zoals het altijd en overal zou moeten gaan. Het is tijd om terug te keren naar de school. Met een zachtmoedig gebaar geef ik het sein om te verzamelen. Op weg naar de poort luister ik naar hun belevingen. De kindergraafjes en de algemene sfeer hebben hun duidelijk geraakt. In tegenstelling tot mezelf, ervaren ze geen sprankeltje hoop bij die ontelbare kruisjes. Hier is alles verloren. Terwijl mijn leerlingen rustig verder stappen, loop ik even achter de crematietorentjes om te kijken of ik niemand vergeten ben. Een tekening trekt daar mijn aandacht: ‘Ik mis je, liefste opa. Dikke kus, Dorien’. Ik moet even slikken. Dorien had gelijk. Op deze dag is alles verloren. Een beetje verderop staat ze te wachten, in stilte, om daarna weer verder te gaan.