Luc Stas, Jan Roelandt, Marie Lambert: ‘Is langer in de gevangenis zitten wel een zinvolle straf?
‘Hoe langer de periode van vrijheidsberoving, hoe moeizamer de terugkomst in de maatschappij verloopt’, schrijven Luc Stas, Jan Roelandt en Marie Lambert. Ze plaatsen een aantal kanttekeningen bij de plannen van de regering om gevangenissen tot drie jaar ook minstens gedeeltelijk in de gevangenis uit te voeren.
In ons land leeft de perceptie dat gevangenisstraffen niet worden uitgevoerd. Aan die perceptie wil de regering iets doen. Daarom heeft ze de huidige praktijk van invrijheidstelling veranderd. Vanaf 1 december dit jaar gaat er een wetsverandering van kracht en zullen gevangenisstraffen tot drie jaar minstens gedeeltelijk in de gevangenis moeten worden uitgevoerd.
Niet hervallen is de prioriteit
Maar die perceptie, klopt die wel? Nu is het inderdaad zo dat voor straffen tot drie jaar, de invrijheidstelling quasi automatisch en in een vroeg stadium wordt toegekend, op een derde van de straf. Dit automatisme geldt niet voor seksuele delinquenten ten aanzien van minderjarigen en voor terroristen. Aan die invrijheidstelling kunnen voorwaarden of een begeleiding worden gekoppeld. Als de gedetineerde deze voorwaarden niet naleeft of nieuwe feiten pleegt, dan wordt het restant van de straf opnieuw ten uitvoer gelegd. Is de totale straftijd meer dan drie jaar, dan is het alleen de strafuitvoeringsrechtbank die kan beslissen over de invrijheidstelling.
Het is dus niet zo dat er bij een straf van drie jaar, onmiddellijk twee jaren worden kwijtgescholden. Maar wie bij een eerste veroordeling laat blijken dat hij het signaal begrepen heeft, geniet een zekere mildheid. Wat vooral telt, is dat niemand hervalt. Wie hardleers is en recidiveert, wordt sowieso voor zijn verantwoordelijkheid geplaatst.
Schadelijke neveneffecten
In onze ogen is het huidige systeem met een zekere mildheid niet zo oneerlijk dat we de voorkeur moeten geven aan een nieuw systeem van langere effectieve gevangenisstraffen. Dat vergroot de schadelijke neveneffecten en daar heeft niemand baat bij. Want een gevangenisstraf heeft heel wat gevolgen. Op de eerste plaats heeft de opsluiting impact op de gedetineerde zelf, die mag niet onderschat worden. De directe familiale omgeving deelt ook dikwijls in de brokken. Het heeft een declasserend effect: de veroordeelde verliest de mogelijkheid om verder zijn gezin te ondersteunen en zijn job uit te oefenen.
Hoe langer de periode van vrijheidsberoving, hoe moeizamer de terugkomst in de maatschappij verloopt. Ex-gedetineerden zijn bij terugkomst vaak vervreemd van hun vrienden, familie en kennissen. De eenzaamheid, waar ze reeds in de gevangenis mee geconfronteerd werden, blijft zijn tol eisen. Een netwerk creëren in onze huidige maatschappij is niet vanzelfsprekend. Opvolging na vrijlating is tot de dag van vandaag schaars.
Moeilijke boodschap
We weten wel dat wijzen op de schadelijke neveneffecten van detentie geen gemakkelijke boodschap is om te brengen. De woorden ‘zorg voor gedetineerden’ en ‘mildheid’ vallen vaak nog meer in slechte aarde.
Dit neemt niet weg dat we als samenleving verder moeten kijken dan deze drang naar repressie. Uiteraard betekent dit geen vrijgeleide naar straffeloosheid. Wel is het plaatje complexer dan het op het eerste zicht lijkt: het zomaar jarenlang achter tralies wegzetten van delinquenten is niet zaligmakend en biedt allicht geen duurzaam (toekomst)perspectief, niet voor de gedetineerde, maar evenmin voor de maatschappij.
Gevangenis als laatste redmiddel?
De regeling van vervroegde vrijlating is begonnen in de jaren negentig om het probleem van overbevolking in de gevangenissen aan te pakken. In de loop der tijd zijn zaken zo geëvolueerd dat voor kortgestraften de opsluiting in de gevangenis zo kort mogelijk wordt toegepast. De facto valt dit te rijmen met de visie dat de gevangenisstraf het laatste redmiddel moet zijn. Die visie lezen we steevast in de beleidsverklaringen van de opeenvolgende ministers van Justitie. Waarom dan nu terug grijpen naar de remedie die het meest schade berokkent? Waarom het momentum niet aangrijpen en de moed hebben om consequent te tonen dat het menens is met die ‘ultimum remedium’-visie?
De gevangenisadministratie wordt nu al dertig jaar geplaagd met de handicap van capaciteitstekort, met alle nefaste gevolgen vandien op de kwaliteit van de detentie. Op zijn zachtst gezegd is dit schandalig. Waarom niet eens prioritair gaan voor de versterking van het zorgaspect van de detentie? Want dit is helaas nog schromelijk ondermaats. Gedetineerden helpen zoeken wat hen zover dreef en van hieruit een vernieuwde identiteit helpen vormen, zou meer toekomstperspectief bieden. Focussen op reïntegratie in de maatschappij in plaats van op verlenging van verwijdering uit onze maatschappij, zou op biopsychosociaal vlak veel voordelen kunnen bieden.