Michaël Merrigan: ‘Doodstraf is niet het einde (van het debat)’
Amnesty International publiceerde een rapport waaruit blijkt dat, ondanks enkele verontrustende ontwikkelingen, er toch nog steeds een wereldwijde trend is naar de afschaffing van de doodstraf.Nu is die doodstraf mensenrechtelijk een interessant onderwerp. Artikel 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op leven beschermt, voorziet immers een uitzondering op het principe dat iemands leven niet intentioneel mag worden beëindigd. U raadt het al: na een veroordeling tot de doodstraf mocht het in principe wel. Intussen zijn er echter protocollen aan dit verdrag toegevoegd die de doodstraf in Europa uitbannen. Zo is er protocol nr. 6 (1983) dat de doodstraf in vredestijd afschaft, gevolgd door protocol nr. 13 (2002) dat de doodstraf afschaft in alle omstandigheden, inclusief oorlog. De meeste landen binnen de Raad van Europa hebben deze protocollen intussen ook aangenomen. Ook op het niveau van de VN is er een verdrag dat erop gericht is de doodstraf (minstens in vredestijd) af te schaffen. Dit is echter zeker niet door elk land buiten Europa ondertekend.
Interessant is echter ook dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens er al in 1989 – in de bekende zaak Soering – op wees dat de doodstraf ook om een andere reden dan de uiteindelijke beëindiging van iemands leven problematisch is. Ook wat aan de eventuele dood vooraf gaat, kan immers als onmenselijk en vernederend beschouwd worden (artikel 3 EVRM). De manier waarop de doodstraf wordt opgelegd of uitgevoerd (denk maar aan de experimenten met de samenstelling van dodelijke injecties), de leeftijd of mentale gezondheid van veroordeelde, de disproportionaliteit van de straf in verhouding tot het vergrijp of de omstandigheden van de detentie in afwachting van de executie, kunnen immers bijdragen tot een situatie die ingaat tegen de menselijke waardigheid. Meer bepaald wees het Hof op de vaak erg lange tijd waarin iemand opgesloten kan zitten zonder precies te weten wanneer hij zal moeten sterven en de ‘doodsangst’ die dit teweeg brengt. Volgens Amnesty International bevonden eind 2013 niet minder dan 23.392 mensen zich in dergelijke onzekerheid.
De bekommernis van het Hof over het lot van terdoodveroordeelden, los van het principe van de doodstraf per se, verdient ook vandaag, bijna 25 jaar na datum, nog steeds aandacht. We denken bij de doodstraf immers gemakkelijk aan de onschuldig terdoodveroordeelde die alsnog (voor of na de executie) wordt vrijgepleit. Hoewel het onherroepelijke karakter van de straf in combinatie met de mogelijke onschuld van een veroordeelde uiteraard een belangrijk argument vormt tegen de doodstraf, is dit niet het hele verhaal.
Er zijn immers ook de veroordeelden om wie we ons doorgaans minder bekommeren: zij van wie we – om de één of andere reden – geloven dat ze ook echt schuldig zijn en hun straf, misschien toch – ergens, een klein beetje? – ‘verdienen’. Onder de meer dan 23.000 mensen die wereldwijd wachten op hun executie zullen zich immers ook een heel aantal daders bevinden die wel degelijk zeer ernstige vergrijpen op hun geweten hebben. Zij testen zo mogelijk nog meer de consistentie van het mensenrechtelijk kader dat het fundament vormt van onze samenleving.
De wereldwijde tendens tegen de doodstraf lijkt op sommige momenten – en misschien hoe langer hoe meer – hand in hand te gaan met de overtuiging dat voor bepaalde daders geen straf te zwaar – lees: vernederend of onmenselijk – kan zijn. We hoeven niet naar Guantánamo te reizen om deze al te menselijke reflex in actie te zien: de ‘death row‘ kent vele verschijningsvormen. Deze roep naar wraak en repressie, naar de mogelijkheid om een vermoedelijke dader definitief te kunnen afschrijven, vormt een even grote test voor ons concept van waardigheid als de vraag naar de morele juistheid van een executie. Het rapport van Amnesty is dus niet alleen een oproep om de doodstraf op zich af te schaffen. Het kan niet los gezien worden van een bredere bekommernis voor een humaan bestraffingsbeleid.