Bernard Spitz: ‘Dertig jaar abortuswet in België: naar een voorwaardelijke zwangerschap?’
De Belgische abortuswet nadert haar dertigjarige bestaan. Dit kan een uitgelezen moment zijn om deze breed te evalueren en eventuele verbeteringen voor te stellen.
Het zou redelijk zijn dat de specifieke evaluatiecommissie hierin een belangrijke rol opneemt in samenspraak met niet alleen patiëntenverenigingen (verenigingen van zwangere vrouwen), maar ook met de werkvloer, meer bepaald de zorgverstrekkers, die de realiteit van onbedoelde zwangerschappen ook in hun meest dramatische en schrijnende dimensies het best kennen. Het stoort me dat er in het huidige debat eerder een blinde en dove strategisch-politieke hardnekkigheid lijkt te spelen dan een oprechte bezorgdheid om het lot van de moeder, het kind, de partner, enz. te verbeteren.
De huidige, haastige voorstellen dreigen daarentegen binnen de zorg eerder conflicten, onduidelijkheden en een gebrek aan zorgzaamheid te introduceren. Denken we maar aan de geïnformeerde toestemming en de psychologische begeleiding, de onzekerheden bij de bepaling van de zwangerschapsduur op een latere termijn, de opvang en de aangifte van het kind, het met dezelfde zorgequipe en op dezelfde plaats verzorgen van gewilde en ongewenste zwangerschappen, de gewetensvrijheid binnen een teamgebeuren, enz. De voorgestelde aanpassingen staan ook in scherp contrast met de huidige tijdsgeest van vergroening, van respect voor het milieu, de natuur en het leven, van aandacht voor duurzaamheid en van koestering van warme solidariteit voor weerloze mensen, dit alles in een tijdsgeest van strijd tegen uitsluiting, racisme, polarisatie, enz.
Tot op vandaag hebben de meeste zwangerschapsafbrekingen (95%) geen strikt medisch motief. Ze zijn eerder het gevolg van armoede in de brede zin van het woord, van relatieproblemen, van een gebrekkige opvoeding en/of van een niet-solide voorbereiding op het leven en de samenleving. Over de jaren heen zien we hierin ook niet meteen een ambitieuze positieve kentering. Persoonlijk had ik gehoopt (waarschijnlijk vooral gedroomd) dat we, na dertig jaar intensieve gezond
heidspolitiek en dertig jaar medische en maatschappelijke vooruitgang, vandaag eensgezind de noodzakelijke termijn voor een abortus op aanvraag hadden kunnen verlagen. Ongetwijfeld waren we dan internationaal hét voorbeeld geweest van een benijdenswaardig progressief, beschaafd land. Ontbreekt het ons niet aan passie en ambitie? Het optrekken van de termijn waarbinnen een zwangerschapsafbreking kan gebeuren naar twintig weken en het verlagen van de noodzakelijke zorgzaamheid, scheppen veel herkenbare, majeure en ook onopgeloste praktische problemen. Het zijn aanpassingen die men niet breed uitdraagt op de steeds meer politico-apathische werkvloer.
Bovenal creëren ze echter een nefaste symboolfunctie naar de samenleving toe. In het collectieve geheugen en de maatschappelijke perceptie breiden de voorgestelde wetsaanpassingen immers ook de dubbelzinnige periode van „voorwaardelijk zwanger zijn” uit. Dit is een „conditionele” instelling die insidieus, maar grondig het kwalitatief zo belangrijke vroegtijdige, zowel persoonlijke als professionele, engagement om er „ten volle voor te willen gaan” ondermijnt. Onlangs nog discussieerden de media over het ideale aantal raadplegingen dat een vrouw nodig heeft voor een kwaliteitsvolle zwangerschapsopvolging. Zelf lijkt het me veel vruchtbaarder om een vrouw, bij voorkeur met haar partner, één keer vóór de zwangerschap te begeleiden dan tien keer tijdens de zwangerschap (idealiter wordt in de toekomst niet alleen de preconceptionele, maar ook de prerelationele raadpleging een excellentiecriterium). Hoe bedoeld of onbedoeld de zwangerschap ook is, een vroegtijdige „prise en charge” is in alle gevallen de beste garantie voor een kwaliteitsvolle zorg. Laten we, ook wat dit betreft, geen ambigue signalen de wereld insturen via een zinloze wetsaanpassing.