Kolet Janssen: ‘Zijn we met te veel?’
Dat maakt elke vorm van verkeer een vrij stressvolle aangelegenheid. Rijden met je verstand op nul is er meestal niet meer bij. Een ritje met de auto of zelfs een wandeling op een drukke stoep lijkt steeds meer op een jungletocht: je moet voortdurend op allerhande gevaren beducht zijn, je komt slechts langzaam vooruit, je botst soms letterlijk tegen andere tochtgenoten en je moet je met gevaar voor eigen leven tientallen mogelijke vijanden van het lijf houden.
Wat zijn de gevolgen van het leven met zo veel mensen op een zo kleine plek? Misschien is het een oorzaak van de toenemende botheid en agressie tussen mensen die elkaar niet kennen, maar zich ergeren aan elkaars onvermijdelijke nabijheid: op straat, op bus of trein, in de rij bij de kassa. Er is niet veel nodig om onbeschofte reacties uit te lokken, die overigens niets oplossen. In het verkeer is het ook zo: er hoeft slechts één magere regenbui te vallen tijdens de spits en meteen plakken er een heleboel auto’s tegen elkaar, met veel blikschade en nog meer fileleed.
Oertijd
Waar de stress vroeger begon als we arriveerden op het werk of de school, is de weg ernaartoe nu ook al hels en zijn mensen dus al prikkelbaar vanaf het begin van hun werkdag. Dan hoeft er niet veel te gebeuren om de boel te laten ontploffen. En actie roept reactie op, dus nog meer gescheld, pesterijen en frustratie. Je wordt er moe van als je eraan denkt.
Wat kunnen we doen om het leven in een vol land leefbaarder te maken? Een aantal van onze gewoontes stammen nog uit de tijd dat er plaats te veel was: elk zijn eigen huisje met tuintje bijvoorbeeld. Woonplekken met gemeenschappelijke (groen)ruimtes zouden logischer zijn, maar geen Belg die ervoor kiest. Openbaar vervoer gebruikt minder plaats dan elk zijn eigen auto, maar het is een feit dat ook treinen en bussen op de spits overvol zitten. Misschien kan thuiswerk een gedeeltelijke oplossing bieden. Of glijdende werkuren. Het bestaat allemaal al, maar het kan nog uitgebreid worden.
Behalve al deze organisatorische maatregelen zullen we wellicht ook onze mentaliteit moeten aanpassen. Een Belg gaat nog altijd bij voorkeur op een plek zitten die zo ver mogelijk verwijderd is van alle andere mensen. Dat principe past hij toe zowel bij het bouwen van zijn woning als bij het opstappen op de bus. Terwijl contact met anderen finaal toch niet te vermijden valt en je het beter zo kunt regelen dat de te verdelen plaats zo efficiënt mogelijk wordt gebruikt.
Gewoon een praatje slaan met de mensen om je heen, maakt bijvoorbeeld al een groot verschil. We gedragen ons nog alsof we in de oertijd leven, toen een stam soms maandenlang kon rondzwerven voordat ze weer eens een andere stam ontmoette. Terwijl we in de praktijk dagelijks opeengepakt zitten in metro’s, liften, supermarkten en filmzalen. Velen van ons hebben speciaal voor deze activiteiten een soort starende blik ontwikkeld, waarmee ze lijken door mensen heen te kunnen kijken, om toch maar geen contact met anderen, hoe vluchtig ook, te moeten leggen. Niet dat ik erop aandring dat we allemaal moeten verbroederen met de mensen die we toevallig ontmoeten. De meeste voorbijgangers en medepassagiers zullen we nooit meer terugzien. Maar zelfs dan kan een minimum aan normaal menselijk contact een groot verschil maken. Het verschil tussen ritsen of botsen bijvoorbeeld. Dicht bij elkaar kan dan ook wel eens gewoon gezellig worden.