Kolet Janssen: ‘Wij zijn geen heiligen’
Aan het begin van het jaar mag ik van mezelf één leugenachtig beeld de wereld uit proberen te helpen. Dit jaar kies ik dat van de ‘perfecte gehandicapte’ of de ‘dankbare vluchteling’. Want die grove vertekening van de werkelijkheid doet soms meer kwaad dan goed.
Als ik ziek ben of tijdelijk immobiel door een stom ongeluk(je), komt er niet spontaan een betere versie van mezelf naar boven. Aan het verlies van tijd, het missen van afspraken, de beperking van mijn vrijheid van bewegen, zit ik me grondig te ergeren. Ik word humeurig en ongeduldig. Ik denk aan alle dingen die niet gaan zoals ik eigenlijk zou willen. Daar word ik meestal nog slechter gehumeurd van. En dat werk ik dan uit op mijn naaste omgeving en op iedereen die me voor de voeten loopt.
Ben ik een uitzondering? Die indruk heb ik niet. Zou ik anders reageren als me echt iets ergs zou overkomen? Ik heb geen enkele reden om daarvan uit te gaan. Misschien zou ik er na verloop van tijd in slagen om er het beste van te maken en niet continu sikkeneurig te zijn. Maar regelmatig zou ik een uitbarsting van frustratie krijgen omdat mijn leven zoveel moeilijker is geworden dan voorheen.
Waarom krijgen we in allerhande spotjes en reportages dan enkel pechvogels te zien, die met een brede glimlach hun lot dragen en zo opgewekt en positief zijn dat mijn tenen ervan gaan krullen? Die aan hun nieuwe levenssituatie een wending geven die ze zonder hun pech nooit hadden kunnen bereiken? ‘Man zonder benen blijft mountainbiken’, ‘Meisje dat haren verliest door chemo is blij met haar sjaaltjes’, moeten we dat echt geloven? Ze geloven er zelf in, en ze werken wellicht elke dag hard om erin te blijven geloven, maar je maakt mij niet wijs dat het altijd ‘huisje weltevree’ is. Kunnen we het niet aan om diezelfde man te horen vloeken als hij met meer moeite en minder succes dan vroeger door de modder schuifelt? Weten we niet hoe te reageren als dat meisje soms genoeg heeft van haar sjaaltjes en gewoon bokkig en onredelijk wil zijn?
Ik ken heel wat gehandicapten die van tijd tot tijd volslagen ongenietbaar zijn, en gelijk hebben ze. Ik hoor vluchtelingen onredelijk zeuren over het weer of de gekke gewoontes van Belgen en ik zie ze vastlopen in het feit dat ze hier altijd tweederangsburgers zullen zijn. Wie als gehandicapte of vluchteling of met een ander levensgroot probleem door het leven moet, heeft alle reden om af en toe nijdig of depressief te zijn. Een mens wordt nu eenmaal niet vanzelf leuker omdat hij een zware tegenslag heeft gehad. Integendeel. Het beeld van de gehandicapte of vluchteling die vlotjes en gestroomlijnd met zijn pech omgaat, maakt het misschien des te moeilijker voor wie er begrijpelijkerwijze mee worstelt. Dat beeld geeft ons namelijk een vals excuus om minder heilige getroffenen met de vinger te wijzen. Het is fijn dat er mensen zijn die van de nood een deugd kunnen maken. Het is bewonderenswaardig zondermeer. Maar het is niet de gewone gang van zaken, en dat mogen we niet vergeten. Want in het dagelijks leven zullen we vaker geconfronteerd worden met een veeleisende gehandicapte of een ontevreden vluchteling dan met hun heilige ideaalbeeld. We moeten met zijn allen klaar staan om ook dat erbij te nemen. Om ons af en toe groen te ergeren aan hun irreële verwachtingen. Om tegelijk te beseffen dat we het zelf zeker niet beter zouden doen.
Want wij zijn geen heiligen. En de meeste gehandicapten en vluchtelingen ook niet. We zullen ons af en toe flink ergeren aan elkaar of elkaar al eens hartig ‘de waarheid’ zeggen. Maar voor wie er echt bij hoort, hoef je de schone schijn niet op te houden. We laten elkaar niet in de steek, ondanks alles.