Kolet Janssen: ‘Een doekje tegen het bloeden’

Mijn postbode draagt een oorbel. Mijn kapper komt rondborstig uit voor zijn zeer rechtse opvattingen. Mijn krantenman onderhoudt de ramadan en drinkt geen alcohol. Mijn poetsvrouw zet elke week stiekem een lelijk mariabeeldje – een erfstuk dat wij zoveel mogelijk uit het zicht plaatsen – opnieuw prominent centraal op de kast. Sommige van onze vrienden zijn toegewijde vegetariërs. Met mijn ene vriendin kan ik niet afspreken op 1 mei, want dat is voor haar als overtuigde linkse een feestdag. Met mijn andere vriendin is Paaszaterdag taboe, want dan gaat ze naar de Paaswake. Neutraal zijn we geen van allen. Ik kijk dus niet op een doekje meer of minder.

Het hoofddoekenverbod op gemeenschapsscholen was een poging om onderdrukking tegen te gaan. Als niemand een hoofddoek mag dragen, hoeft het voor meisjes geen statement te zijn en kunnen ze er niet mee onder druk gezet worden, zo was de redenering. Op die manier zitten alle jongeren met gelijke startkansen in de klas, of dat was tenminste de bedoeling. Maar dat was buiten de meisjes zelf gerekend die het recht opeisten om hun hoofddoek ook op school te mogen dragen. Dat was voor ons, weldenkende Vlamingen, misschien even schrikken. Wilden die meisjes dan niet bevrijd worden van het juk waaronder ze gebukt gingen? Want zo’n hoofddoek, dat is toch pure onderdrukking van de vrouw, of niet soms?

Blijkbaar ligt het allemaal een stuk minder eenduidig. We bepalen immers allemaal graag zelf met welke symbolen we uiting geven aan onze overtuigingen. Voor de één is een piercing of een tattoo een trots statement of een heel eigen vorm van lichaamsversiering, voor de ander is het iets wat per definitie alleen kan gebeurd zijn in een vlaag van verstandsverbijstering. Voor sommigen onder ons is een das een manier om een saai pak op te fleuren, voor anderen juist een symbool van uitzichtloos in de pas te moeten lopen. Het is dus erg moeilijk om te oordelen over elkaars gebruiken, gewoontes en de uitingen van onze overtuigingen. Wat voor de één vanzelfsprekend is, is voor de ander ver over de schreef en omgekeerd. Hoe komen we daar ooit uit?

We kunnen het niet laten

In de dierentuin zitten de meest uiteenlopende dieren bij elkaar. Meestal zitten ze inderdaad in aparte kooien per soort, maar dat is nu even niet het punt dat ik wil maken. Er zitten dieren bij elkaar uit allerlei ver uit elkaar liggende streken, met heel diverse vachten en eetgewoontes. Ook in onze mensentuin is er plaats voor vogels van heel diverse pluimage. Net als in een dierentuin maakt dat net de pracht en de aantrekkelijkheid van het geheel uit: het zou bijzonder saai zijn als we allemaal hetzelfde waren. Er moeten een paar regels gelden: we mogen elkaar bijvoorbeeld niet opeten. Maar verder is het vooral een kwestie van te leren genieten van het brede spectrum aan menselijke verschijningsvormen om ons heen.

Leerlingen met en zonder hoofddoekjes, met en zonder piercings en tattoo’s, met en zonder make up, met allerlei stijlen van kleren en kapsels. Zoals ook de volwassenen om ons heen in alle vormen en kleuren en outfits verschijnen, allemaal op zoek naar de uiting van hun hoogst persoonlijke zelf. We doen daar zelf dapper aan mee, door onze haren te kleuren, de mode te volgen, enzovoort. We dragen pins of buttons, plakken stickers op onze auto en ‘liken’ bepaalde dingen op de sociale media. We gaan naar de kerk of naar de moskee. We zetten ons in voor een beter milieu of voor een meer rechtvaardige samenleving of we switchen ostentatief van zender als er maatschappelijke problemen in beeld komen. Mensen zijn er in soorten. Hoe dichter we bij elkaar leven, hoe harder we soms botsen. Maar het eigene van mensen is precies dat ze laten zien wie ze zijn: met een hoofddoek of een tulband, met een pet of een piercing, met een kruisje of een vrijheidssymbool. We kunnen het niet laten, en dat is maar goed ook.

 

Bron: De Redactie – 10 april 2014

Laat een reactie achter