Mark Geleyn: ‘Gelovigen zijn niet welkom in deze staat’
De voorbije vijfentwintig jaar dienden vrijzinnigen in dit land herhaaldelijk wetsvoorstellen in om het begrip laïciteit in de grondwet te loodsen. Met andere wetsvoorstellen wilden zij de financiering van de erediensten afschaffen, het godsdienstonderwijs afbouwen, of de vrijheid van godsdienst wegmoffelen onder vrijheid van meningsuiting. Die wetsvoorstellen zijn intussen een klein stapeltje geworden.
Wat ook regelmatig terugkeert is het voorstel om de voorrang van het positief recht boven religieuze voorschriften te versterken. Nog in 2019 diende Laurette Onkelinx zo’n wetsvoorstel in. En nu dienden enkele Waalse socialisten (Christophe Lacroix c.s.) een nieuw voorstel in om de grondwet te herzien, waarin beide doelstellingen gecombineerd worden: ‘voorrang van het positief recht op elk religieus voorschrift versterken, en de laïciteit in de grondwet verankeren’. Weinigen zijn zich bewust van de draagwijdte van deze voorstellen, en nog minder hebben er belangstelling voor. Zij hebben ongelijk. Die wetsvoorstellen zijn ware jakobijnse tijdbommen.
Wat het inlassen van de laïciteit in de grondwet betreft, daarin blijken de vrijzinnigen maar niet in te slagen, hoewel ze het al een kwarteeuw proberen. Velen wantrouwen terecht de draagwijdte van het concept. Ze vrezen dat hierdoor de grote evenwichten in onze grondwet op de helling zouden komen.
Wetten moeten gerespecteerd worden
Anders is het met het voorstel om positieve wetten — dat zijn onze gestemde en geschreven wetten — prioriteit te verlenen boven religieuze voorschriften. Het lijkt zo vanzelfsprekend: wetten moeten nu eenmaal gerespecteerd worden.
Nu is elke wet, door een meerderheid in het parlement gestemd, de neerslag van overtuigingen, inzichten, maar ook van groepsbelangen, ambities en compromissen. Wetten kunnen redelijk en rechtvaardig zijn, maar misschien ook niet. Of een wet met een meerderheidsbeslissing tot stand kwam, zegt hoegenaamd niets over het moreel gehalte van die wet.
Zolang het gaat over rechts rijden en links voorsteken, is er geen moreel probleem. Bij levenskwesties als huwelijk, kinderzorg, omgang met ouderen, onze naasten, weegt dat moraliteitsgehalte echter wel zwaar door. En dat zijn kwesties waarvan de morele dimensie doorgaans concrete uitdrukking vond in de ‘religieuze voorschriften’. Net daar heeft het wetsvoorstel het over.
Een woord betekent wat ik zeg dat het betekent
Om wetteksten te verstaan, moeten we weten wat de woorden betekenen. Waarom zou een wet wel prioriteit moeten hebben boven ‘religieuze voorschriften’, maar niet boven seculiere praktijken? Een praktijk, is dat een ritus, zoals communie of besnijdenis? Is dat een volkstraditie, zoals een processie? Voorschriften, zijn dat ethische mores, zoals polygamie? Zijn dat religieuze symbolen in de kleding? Is dat godsdienst op school? Of zijn ‘religieuze voorschriften’ het actief belijden van een overtuiging, zoals bij de Getuigen van Jehova?
Alles staat of valt trouwens met de inhoud die de wetgever aan de terminologie wil geven, wat ook de definitie is. Humpty Dumpty zei het ooit gevat: ‘the word means what I say it means’. En ik vrees dat ik weet wat deze wet in de grond is: jakobijns militantisme.
Het rechtspositivisme domineert
Dit wetsvoorstel van de Parti Socialiste is een voorbeeld van het positivistische denken dat de rechtspraak al decennia domineert. Het is eigen aan positivistische juristen om wet en moraal strikt te scheiden. Zij erkennen slechts één criterium: de wil van de soeverein. Of die nu democratisch verkozen is of niet. Die wil heeft voorrang op de rede, op de moraal, op de religie.
Dat positivisme zelf brak evenwel met een eeuwenoude traditie in de rechtsleer, die wèl een band legt tussen recht en moraal. Geen enkele samenleving kan de vraag ontwijken: wat is de ethische fundering van het gezag en de orde van de staat? Die fundering voor ethisch handelen vonden vroegere denkers in de natuurwet. De natuurwet-traditie stond absoluut centraal in het westerse rechtsdenken, in de moraalfilosofie en in onze beschavingsgeschiedenis. De natuurwet is het besef dat er morele normen zijn, vòòr alle wetten die mensen maken.
Dat besef dat wetten, positief recht dus, niets anders zijn dan de ordening van een vooraf aanwezige kennis van goed en kwaad, is volstrekt geldig zonder dat naar een Schepper hoeft verwezen te worden. Religie legt die band tussen de natuurwet en een transcendente goddelijke orde echter wel. In het Westen bracht het christendom de principes van de natuurwet, de ordening door de rede en de Bijbelse openbaring samen in een indrukwekkende synthese. Die synthese maakt de kern uit van de christelijke, de westerse, beschaving. Onze rechtsleer is er de neerslag van.
Verlichting en modernisme
Met de Verlichting zette de afbraak van de rechtsleer van de natuurwet in. Het modernisme, met zijn mantra van individuele autonomie zonder bindingen, mensenrechten zonder mensenplichten, zijn doorgetrokken secularisering en met de catastrofale maatschappelijke experimenten in de 20ste eeuw, zette de sloop verder. De ethische boodschap die in de natuurwet vervat zit en die eeuwenlang de filosofische basis van onze beschaving uitmaakte, wordt niet meer begrepen. De natuurwet wordt zelfs vaak verworpen als iets uit voorbije, minder verlichte eeuwen. Wat de denkers van de natuurwet zagen als een aansporing om doelgericht naar het goede te leven, doen de positivisten, die huiveren van elke metafysische Schaduw, nu af als subjectief gemoraliseer.
Voorrang opeisen voor door mensen gemaakte wetten, boven morele en religieuze voorschriften, komt dus neer op het verwerpen van de band tussen moraal en recht. Het is een doctrine met gevaarlijke, totalitaire implicaties. Het is vooral een onrechtvaardigheid ten aanzien van gelovige burgers, die de boodschap krijgen dat zij in deze staat niet welkom zijn.
Diepe kloof
De kloof tussen positivisten en natuurwetmoralisten is zeer diep. Positivisten willen niet zozeer de religie scheiden van de staat, zij willen de religie ùit de staat. De maatschappelijke druk is blijkbaar zo sterk dat velen, tot theologen in katholieke universiteiten, bisschoppen en kardinalen toe, zich trachten te schikken in de geseculariseerde staat. Ze nemen zelfs de terminologie van de liberale democratie over. Ze willen gemakshalve ‘meegaan met de tijd’, ‘épouser son temps’. Aan de KULeuven, van waaruit eeuwenlang de glans van de thomistische wijsbegeerte en de fundering op de natuurwet tot ver over de grenzen uitstraalde, voerden ze het concept natuurwet af als ouderwets, waarschijnlijk te middeleeuws en dus te christelijk.
Daarmee sturen zij de vrijzinnigen een boodschap die dezen perfect capteren. Gelovigen die nog hopen op een edel compromis en op een maatschappelijke plek voor de religie, vergissen zich schromelijk in de hardnekkigheid van hun tegenspelers. Hopen dat de vrijzinnigen ooit met de moralisten, of met de gelovigen, tot een compromis willen komen, is een illusie. Hier geldt nog steeds, precies zoals bij Voltaire: ‘Ecrasez l’infâme!’ Dit niet willen inzien, is naïef.
Het gaat niet om de islam
Het zinnetje ‘positieve wet heeft voorrang op religieuze voorschriften’ is ogenschijnlijk geïnspireerd door de zorg om de invloed van de sharia in onze samenleving te beperken. Die zorg is legitiem. Maar de sharia-dreiging vereist een heel andere aanpak dan het verdringen van het religieuze in de privésfeer. Het vereist consequent optreden en strengere rechtspleging, met dialoog waar mogelijk. Het vereist het doen respecteren van ons rechtsstelsel tegen inbreuken op het erfenisrecht, het familierecht en de clanrechtspraak.
Het gaat de vrijzinnigen met hun wetsvoorstel echt niet om de islam. Het volstaat de 23 decreten en wetjes te overlopen die de geest van de laïciteit in Wallonië al opleggen. Het gaat om het inperken van de godsdienstvrijheid, om het verwerpen van gewetensbezwaren bij abortus en euthanasie, om het opeisen van een losgeslagen seksualiteit, om het bestraffen van het ‘loochenen van empirische wetenschap’, en om het systematisch terugdringen van het christelijke uit deze staat. Het gaat om wat een Vld-voorman noemde: het ‘stopzetten van praktijken die de belangrijkste godsdienst de facto als staatsgodsdienst voorstellen’.
De inzet is onze beschaving zelf.
Bron: Doorbraak