Jan Rosier en Aviel Verbruggen: ‘Dient innovatie altijd het algemeen belang?’
Agoria, de federatie van de technologische industrie in België, organiseerde in december vorig jaar een ‘inspiratiereis’ naar de Verenigde Staten om er het potentieel van Web3, de derde generatie van het internet, te verkennen. Bij die gelegenheid opperde de meegereisde premier Alexander De Croo: “We hebben in België niet alleen bier en chocolade waar we trots op mogen zijn. We vinden in ons land ook fantastische mannen en vrouwen die innoveren. We hebben start-ups, kmo’s en topbedrijven die met hun expertise op hun vakgebied in de spits lopen en oplossingen aanreiken waarmee ze de uitdagingen van morgen zullen helpen aan te gaan.”
Dat innovatie dient om “de uitdagingen van morgen aan te gaan” behoeft echter nuancering. Want zijn alle innovaties nuttig? Dienen ze om “de echte uitdagingen” aan te gaan? Volgens ons luidt het antwoord: sommige wel, het overgrote deel geenszins.
Innovatie is een toverwoord geworden sinds de lancering van de term in de economische wetenschap door de Oostenrijkse econoom Joseph Schumpeter. Innovatie stimuleert economische ontwikkeling en groei, voor velen een voldoende reden om het concept kritiekloos te hanteren. Innovatie steeds sneller laten toenemen, lijkt een haast pathologische drift. Het verdient een medisch-psychiatrische benaming om de oncontroleerbare, obsessieve accumulatie van nieuwe dingen te beschrijven. Niet voor niets wordt industriële innovatie ook omschreven als het ‘Imelda Marcos-syndroom’, naar de onstilbare honger van de vroegere first lady van de Filipijnen in het verzamelen van nieuwe damesschoenen.
Discriminerend en ondemocratisch
Veel industriële innovaties zijn echter discriminerend, ondemocratisch, vergroten ongelijkheid, veroorzaken schade, en zijn soms bedoeld om wetten en regels te omzeilen. Ze beogen meestal geen betere samenleving, maar streven het veroveren van marktaandeel en hogere aandeelhouderswaarde na. Die discriminerende aard van innovatie is niet nieuw. In de 19de eeuw hadden innovaties ook een intrinsiek discriminerend effect, want van de (beperkte) medische innovaties kon toen vooral de rijke klasse profiteren.
Professor Luc Soete van de universiteit van Maastricht wees tien jaar geleden al naar het mogelijk discriminerende karakter van industriële innovaties. Hij argumenteerde terecht dat die innovaties perfect aansluiten bij de stijgende inkomens van de burgers van rijkere landen. Ismael Rafols van de Universiteit Leiden toont aan dat het academische onderzoek steeds meer de agenda van big pharma volgt, en meldt dat het budget voor onderzoek naar verwaarloosde ziekten in lage- en middeninkomenslanden nog nooit zo laag is geweest. Dit lijkt op innoveren voor de rijkere westerse klasse. Wij vragen ons af: zouden de leerstoelen aan de universiteiten, gesponsord door de industrie, daar voor iets tussen zitten?
Kritische maatschappelijke analyse van innovaties is zeldzaam, zoals Andy Stirling van de universiteit van Sussex stelt in zijn Innovation Democracy, een rapport in opdracht van de Britse overheid. In een artikel in het wetenschappelijk vakblad Nature, in november 2023, uitten Patrick Harrison en Theodor Friedmann hun “diepe bezorgdheid dat de technologieën en klinische toepassingen van gentherapieën amper toegankelijk en betaalbaar zullen zijn, zelfs in samenlevingen waar universele gezondheidszorg beschikbaar is”. Zij vrezen terecht dat alleen ultrarijken de beste behandelingen zullen krijgen. Op die manier verscherpt innovatie ook de ongelijkheid, zoals in 2014 door Mariana Mazzucato van University College London voorspeld, en wordt het democratische recht op een gelijke medische handeling verhinderd.
Moet het eerst misgaan?
Veel schadelijke neveneffecten van industriële innovaties zijn gedurende de voorbije decennia duidelijk geworden: vervuiling van het leefmilieu door innovatieve xenobiotica zoals PFAS, longkanker, plastic waste, daling van het aantal zaadcellen bij mannen, obesitas bij kinderen, niet werkzame kankergeneesmiddelen … En het enthousiasme voor AI is begrijpelijk, maar moet het eerst misgaan vooraleer we de risico’s willen kennen, vraagt Marietje Schaake van de universiteit van Stanford zich af.
Ook het omzeilen van wetten en regels drijft sommige innovaties. Het schoolvoorbeeld hiervan is de Duitse VW-autogroep, die zijn dieselmotoren zodanig ontwikkelde dat het leidde tot misleidende metingen van de NOx-emissies tijdens wettelijke tests. Ook de voedingsindustrie hanteert innovaties om regels en wetten te omzeilen door de vervanging van hoge kwaliteitsingrediënten door goedkopere varianten. De financiële sector ontwikkelde innovatieve instrumenten die leidden tot wereldomvattende economische crisissen.
In een commentaarstuk over de doorbraak van artificiële intelligentie stelde deze krant de vraag hoe commerciële overwegingen bij innovaties te verzoenen zijn met het algemeen belang. Bekrompen technocratische ideeën over een kenniseconomie, door de industrie gestuurd, staan tegenover een meer inclusieve, rationele en levendige innovatiedemocratie, merkt Stirling op. Want waarom wordt er zoveel geïnnoveerd? Om de “uitdagingen van morgen” aan te gaan? Het is meestal niet de samenleving die de vruchten draagt van de industriële innovatiedrift. Die is er vooral om marktaandeel te verwerven en aandeelhouders – die amper begrijpen waar de innovatie over gaat – te verrijken. Innovatie is goed omdat het de creativiteit van individuen in materiële goederen omzet. Maar innovatie aan een milder tempo en gericht op het algemeen belang, is best geschikt voor de uitdagingen van morgen.
Bron: De Standaard