Johan Vanmuysen & Hugo Vanheeswijck: ‘Kijk eens naar jezelf: zonder een inspanning van mensen hebben mensenrechten geen zin’
De Dag van de Mensenrechten is in het leven geroepen om te vieren dat op 10 december 1948 de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens werd aangenomen door de Algemene vergadering van de Verenigde Naties. Een kerngroep onder leiding van Amerikaans presidentsweduwe Eleanor Roosevelt kreeg de taak om een document op te stellen over mensenrechten met een universele strekking. Roosevelt wilde uitdrukkelijk geen lange opsomming, maar een document dat zou bestaan uit minimumverklaringen waar de hele redactie, met vertegenwoordigers van o.a. Chili, Mexico, de Sovjet-Unie en China, het over eens zouden zijn.
Er werd dus uitdrukkelijk gekozen voor een minimumverklaring. In dat verband is het interessant om even stil te staan bij de trend van de laatste jaren. Er is namelijk een zekere inflatie van mensenrechten aan de gang. Elk politiek issue moet haar eigen mensenrecht krijgen. Wie weet komen er binnenkort zelfs plantenrechten. Verliezen we daarmee het fundament niet uit het oog?
Als we over mensenrechten spreken, wordt er al snel gekeken naar de overheid. De universele verklaring van de mens wordt bijvoorbeeld vaak aangehaald in dossiers van asielaanvragen met bijvoorbeeld artikel 5, het recht op vrijheid en veiligheid. Zo kan de staat asiel verlenen aan de persoon die dit vraagt. De Belgische staat is ook al veroordeeld voor schending van de mensenrechten, denk maar aan de situatie in het gevangenissen.
Onze blik staat voortdurend op scherp om schendingen van de mensenrechten te detecteren. Dat is een goede zaak, maar de keerzijde van die medaille is dat we dikwijls nuance uit het oog verliezen. Het is niet omdat iets kan, dat iets moet. Zo is het recht op beledigen een onderdeel van het recht op vrije meningsuiting. Toch mogen we hopen dat we elkaar niet constant lopen te beledigen.
Zonder een inspanning van de mensen, hebben mensenrechten geen zin. Onze focus mag in deze tijd misschien eens verschuiven van de vraag ‘welk recht kan ik claimen’ naar ‘wat kan ik doen?’ of de – ook universele – gulden regel: behandel de ander zoals je zelf behandeld wilt worden.
Men kan de mens zien als persoon of als individu. In het eerste geval wordt geaccepteerd dat de mens niet op zichzelf staat maar daarentegen is ingebed in een netwerk van relaties en contacten. In het tweede geval wordt de mens op zichzelf gezien, los van de gemeenschap waarin hij vertoeft en de relaties die hij heeft. Voor het individu is de gemeenschap een belemmering van zijn of haar vrijheid. Voor de persoon is de gemeenschap een wezenlijk deel van zijn of haar bestaan. Uit die verschillende visies komen andere perspectieven op mensenrechten voort.
Bij de opstelling van de mensenrechten, ondertussen 73 jaar geleden, werd hier ook over gesproken. Men moest uiteindelijk tot de vaststelling komen dat de mens zonder gemeenschap niet kan overleven. Daarom werd ook artikel 29 toegevoegd: ‘Een ieder heeft plichten jegens de gemeenschap, zonder welke de vrije en volledige ontplooiing van zijn persoonlijkheid niet mogelijk is’.
Het gevaar bij de individualistische blik is dat hiermee de poort is open gezet richting relativisme en een eeuwige strijd tussen ontelbare “ikjes” die elk ten koste van de ander hun rechten willen opeisen: ieder voor zich. Is dat de samenleving die we willen?
In het gemeenschapsdenken daarentegen wordt erkend dat de mens niet louter individueel rechten heeft op te eisen, maar juist plichten heeft naar de gemeenschap toe. Vanuit die visie zijn de mensenrechten tot stand gekomen. Naast de letter van de wet is er ook nog de geest: het is niet de bedoeling dat elk individu zich alsmaar op steeds meer rechten beroept zonder dat daar plichten tegenover de gemeenschap aan verbonden zijn. Niet alleen komt er dan een inflatie van mensenrechten op gang, het zet ook de poort open naar relativisme. De UVRM reikt ons een minimumlijst aan. De rest moeten we zelf doen.
Bron: Het Belang van Limburg