Paul Quirynen: ‘Over grenzen…’
Het respect voor ieder medemens en de gelijkwaardigheid van alle medeburgers vormen de grondslag voor de strijd tegen iedere vorm van racisme waardoor niet-discriminatie terecht een fundamenteel mensenrecht is geworden gebaseerd op internationale wetgeving. Ook de vrije meningsuiting in een gelijkaardig grondrecht dat hoe dan ook dient te worden gevrijwaard. De paradox is evenwel dat de uiterste vorm van vrije meningsuiting uiteindelijk racisme kan worden.
Het botsen van bepaalde grondrechten doet ons aanvoelen dat begrenzing van principes soms noodzakelijk wordt. In de juridische wereld aanvaardt de rechtspraak de begrenzing van de vrije meningsuiting wanneer het aanzetten wordt tot haat, bij laster en eerroof en ook wanneer het democratisch denken op zich in gevaar wordt gebracht. Het is duidelijk dat deze juridische grens soms faalt en/of te ruim is om een samenleving leefbaar te houden. In menselijke termen is het moeilijk de begrenzing van grondrechten te benoemen doch verdraagzaamheid is alleszins een begrip dat hanteerbaar is om de belangen van individuen ook te verzoenen met deze van een ruimere samenleving.
Wikken en wegen
Het lijkt mij duidelijk dat de louter juridische begrenzing van rechten en plichten vaak onvoldoende is om een samenleving te ordenen en leefbaar te houden zeker wanneer er spanningen bestaan tussen de formeel juridische grenzen en grenzen die zich inspireren op ethiek, menselijke waardigheid of gewoon fatsoen.
Om je eigen omgeving leefbaar en werkbaar te houden kom je in eigen familiekring of werkomgeving niet erg ver wanneer je als enig criterium aanwendt dat alles toegelaten is wat de wet niet verbiedt. Steeds opnieuw dienen mensen, die constructief met elkaar willen samenleven, te geven en te nemen, te wikken en te wegen. Vaak is het zo dat je je eigen vrijheid moet opofferen om ook verantwoordelijkheid op te nemen ten overstaan van je omgeving en je eigen ego moet aanpassen en verzoenen met je omwereld.
Spelregels
Juridische spelregels zijn noodzakelijk om orde en veiligheid te creëren doch zijn ze niet altijd een waarborg voor een humaan en rechtvaardig samenleven.
Een heilig principe in het strafrecht is dat twijfel steeds in het voordeel van de beklaagde moet spelen. Een regel die juist lijkt en die op maximale wijze de rechten van verdediging waarborgt . Deze juridische grens is evenwel van een ganse andere orde dan de begrenzing van de bewijsvoering. Sommigen houden voor dat bewijs enkel rechtstreeks kan aangewend worden en dat enkel wetenschappelijke zekerheden (zoals DNA-gegevens en objectieve vaststellingen) mogen leiden tot een schuldigverklaring. Anderen blijven van oordeel dat misdaad en straf ook kunnen beoordeeld worden op onrechtstreekse wijze door het samenleggen van allerlei elementen, subjectieve verklaringen en getuigenissen. In een recente assisenzaak te Antwerpen is het niet-gevonden zijn van een dood lichaam geen reden geweest om een beklaagde vrij te spreken. Ook in de iets oudere parachutemoord heeft een volksjury geoordeeld dat de begrenzing van bewijsvoering niet beperkt is tot objectieve waarneembare vaststellingen.
Vorm van juridische waarheid
In zedenzaken wordt ook vaak gepleit over de grenzen van wat bewezen kan worden en over tragische situaties waar en wanneer mensen misbruik maken van hun machtspositie ten overstaan van anderen. Meer en meer wordt vandaag voorgehouden dat recht bijna wiskunde dient te zijn waarbij rechters gevraagd worden om quasi puur rationeel te oordelen. Soms lijkt het er op dat men wil voorhouden dat er zelfs geen verkrachting zou zijn geweest wanneer er onvoldoende rechtstreeks bewijs is en dat men soms bijna volledig voorbijgaat aan vaak pijnlijke emoties en alle gevolgschade, die bij misdrijven helaas steeds aanwezig zijn en niet weggewist kunnen worden.
In de juridische wereld werken wij alle dagen met wetten en regelgeving om zo te komen tot een vorm van juridische waarheid. Het geweten van vele juristen wordt te snel gesust door de soms te simplistische redenering dat de wet is toegepast, dat het tarief is gehanteerd en dat zodoende recht is geschied. Juristen dienen evenwel, bij hun denken en handelen, ook te durven nadenken of hun juridische begrenzing te verzoenen valt met de grenzen die gefundeerd zijn op ethisch aanvoelen, op maatschappelijk fatsoen en verdraagzaamheid.