Dennis Vanden Auweele: ‘De sociale zekerheid heeft mij asociaal gemaakt’
In de drukke toiletten van Brussel-Noord botste ik op een Amerikaanse toerist die geen euro op zak had om de toiletdame te betalen. Hij mocht zich niet ontlasten. Net zelf verlost van een overvolle blaas, reikte ik hem stilzwijgend een euro aan. De Simon Bolivarlaan opstappend, betreurde ik mijn financieel verlies. Waarom betaal ik voor het gevoeg van een ander?
Die bedenking kwam omdat ik al veel betaal voor een ander. Allen leveren we een (lijvige) financiële bijdrage aan de sociale zekerheid opdat anderen hun basisnoden kunnen vervullen. In de laatste Nederlandse verkiezingen was de sociale zekerheid – daar onder de term ‘bestaanszekerheid’ – een centraal twistpunt. Dit jaar blaast de Belgische sociale zekerheid 80 kaarsjes uit, maar dat gaat wat onopgemerkt voorbij. Historicus Jan Dumolyn betreurt dat in een recente column voor De Standaard. Hij concludeert dat solidariteit geen thema is in dit verkiezingsjaar. Ik verslikte mij: sociale zekerheid is toch niet hetzelfde als solidariteit? We hebben wel degelijk een goed draaiende sociale zekerheid, meen ik, maar net daarom waarschijnlijk minder solidariteit.
Geloofsgemeenschap
Vanuit een historisch perspectief wordt de bestaanszekerheid voorzien door lokale geloofsgemeenschappen. Zij hebben vaak als doel om zieken te bezoeken en te verzorgen, geld in te zamelen voor werklozen en huisvesting te zoeken voor daklozen. Er is een sterke correlatie – door vele studies bevestigd – tussen een overname van de sociale zekerheid door een centrale overheid en het verdwijnen van geloof. Doordat men niet meer hoeft te rekenen op de lokale kerk voor sociale zekerheid, lijken mensen nu eenmaal hun interesse te verliezen in hun geloofsgemeenschap. Data van de European Social Survey, bijvoorbeeld, tonen aan dat een lagere beschikbaarheid van sociale welzijnsprogramma’s sterk correleert met een religieuze ingesteldheid. Wereldwijd correleert religieus ongeloof met een sterke sociale zekerheid (notabele uitzonderingen zijn Ierland en Vietnam).
Maar sociale zekerheid neemt solidariteit niet geheel over. Het averechtse effect is waarschijnlijker: meer sociale zekerheid, minder solidariteit. Sociale zekerheid is steeds voorwaardelijk: ze kan genoten worden door inwoners van het land, na een erkende ziekte, wanneer een werknemer ontslagen wordt en niet zelf ontslag neemt … Dat kader is nodig om werkbaar te zijn. Solidariteit, zeker als christelijke naastenliefde, is daarentegen erg onwerkbaar: ze heeft geen voorwaarden en eist bovenmatig veel van mensen. Iedereen heeft recht op solidariteit. Zelfs een zichzelf vergoelijkende kindermisbruiker wordt nog steeds opgevangen in een abdij.
Sociale zekerheid is belangrijk. Ik heb ook al een aantal keer dankbaar van haar kunnen genieten. Ook is het fijn om gebruik te kunnen maken van sociale programma’s zonder schuldgevoel: ik heb hier namelijk zelf aan bijgedragen. Een aalmoes ontvangen zou kunnen botsen op mijn trots. Maar een grote nadruk op door de staat georganiseerde sociale zekerheid doet de misvatting ontstaan dat de staat alle sociale problemen moet of kan oplossen. Dan hoeft solidair zijn ogenschijnlijk niet meer.
Fundamenteel gaan solidariteit en sociale zekerheid om andere dingen. Sociale zekerheid creëert een helder kader van rechten en plichten; solidariteit geeft uiting aan mijn medemenselijkheid, los van rechten en plichten, uit interpersoonlijke verbondenheid. Ik voelde mij verbonden met de Amerikaanse toerist; ik voel mij niet verbonden met de werklozen die ik ondersteun door mijn sociale zekerheidsbijdrage. Mijn gift maakt die toerist niet van mij afhankelijk. De solidariteit bevestigt dat we gewoon afhankelijk zijn (van elkaar, van God). Evenmin zijn er heldere verwachtingen gecreëerd. Hij verwacht zeker niet plots liefdadigheid wanneer hij een Brussels toilet binnen snelt. Hij leek gewoon dankbaar voor het geschenk en blij dat hij snel verlost zou zijn. Van zijn stoelgang, denk ik, niet zijn zonden.
Sociale zekerheid geeft mij iets waar ik denk recht op te hebben. De solidariteit geeft mij iets waar ik geen recht op kan laten gelden. De sociale zekerheid plaatst een onpersoonlijke derde persoon, een bijna mercantiele logica, tussen de gever en ontvanger. Solidariteit speelt zich rechtstreeks af tussen mensen in een gemeenschap. De voornoemde European Social Survey suggereert dat door bij zo’n geloofsgemeenschap te horen, mensen een hogere mate van economische zekerheid ervaren: ongeacht hun inkomensniveau, voelen gelovige mensen zich veel minder vaak economisch onzeker. Zij vertrouwen op een onverdiend geschenk.
Daarom schrik ik nu van mijn eerste reactie op de Simon Bolivarlaan. Door de goed draaiende sociale zekerheid ben ik minder geneigd tot solidariteit. Een gemeenschap floreert niet alleen door bijdragen te leveren aan de onpersoonlijke staat, maar ook door medemenselijkheid met bekenden en onbekenden. De sociale zekerheid heeft mij asociaal gemaakt. De opkomst van de sociale zekerheid levert heel wat voordelen op, maar ze dreigt interpersoonlijke solidariteit te doen verdwijnen. Waarom zou ik geven aan liefdadigheid als ik toch al mijn sociale zekerheidsbijdrage doe? Daarom kijk ik blij terug op het moment dat ik een noodlijdende mens een euro gaf in het Brusselse Noordstation. Klein gebaar, grote boodschap.
Bron: De Standaard