Bernard Spitz: ‘Dokter in bijberoep’
Ik heb het geluk beroepshalve regelmatig in zwart Afrika te vertoeven. Dit door een aantal projecten die het onderwijs en de gezondheidssector trachten te ontplooien.
Over zin of onzin van dit soort initiatieven wil ik het nu niet meteen hebben. Het is ook al niet eenvoudig objectief te blijven, eens je onvatbaar besmet en ook aangetrokken raakt door een land als Congo.
Gemengde gevoelens
Wel overrompelen na een missie me telkens weer gemengde gevoelens. Enerzijds voldoening. Je kunt met weinig middelen veel realiseren. Je ontmoet massa’s enthousiaste en leergierige studenten. Je zet met collega’s grote stappen vooruit, alleen al door uit onze eigen fouten te leren. Anderzijds ook een wat wrang gevoel. Je meent goed voorbereid te zijn, na jaren elkaar te kennen en te mogen vertrouwen. En toch, dat onderhuids subtiel besef een beetje gerold of gegijzeld te zijn geweest, meegespeeld te hebben in een theaterstuk. Misschien vooral nog het inzicht ver, te ver, buiten hun ongrijpbare zo paradoxale leefwereld te staan.
Doctoraatsverhandeling
Onlangs verdedigde een Congolese collega zijn doctoraatsverhandeling aan de universiteit van Kinshasa. Omdat hij hiervoor enkele malen in België was, heb ik hem goed leren kennen en appreciëren. Zijn doctoraat was prima. Hij mocht fier zijn, ook al wekte zijn proefschrift bij zijn professoren evenveel afgunst als bewondering op. Bij de verdediging werd er vooral over het dankwoord gedebatteerd. Niet dat er iemand vergeten was, maar de volgorde en de klankkleur bleken niet altijd wellevend. Maar uiteindelijk is hij, weliswaar dankzij het brio van zijn leermeesters, met glans geslaagd en heeft hij de receptie aangeboden door het rectoraat mogen betalen.
Het grootste ziekenhuis van Congo
Nu werkt mijn vriend als gynaecoloog in l’Hôpital Général de Kinshasa, “Mama Yemo” genoemd naar wijlen mevrouw Mobutu. Met een tweeduizendtal bedden is dit het grootste ziekenhuis van Congo. Ooit moet het met een satellietboot op de Congostroom en pendelhelikopter, met 120 bevallingen per dag, een vooruitstrevende en efficiënte gezondheidsstructuur zijn geweest. Vandaag doet het met zijn vele niet onderhouden paviljoenen eerder aan een concentratiekamp denken, zonder orde. Het is er vuil, erg vuil. Een indringende dode geur achtervolgt je overal. Verlaten bouwafval, onkruid en woekerende struiken vullen de ruimtes tussen de gebouwen. Men kan er jagen op muizen en ratten, wilde katten en honden, kraaien en ossenpikkers. Muggen en vooral dikke vliegen laten de apathische zieken geen ogenblik met rust. Ze doen zich rijkelijk te goed aan rondslingerende bebloede kompressen en placenta’s van bevallen moeders. De bedden zijn zeker tachtig jaar oud en hebben elk duizenden doden getorst. Tijd om ze te desinfecteren is er niet. Nieuwe zieken en gekwetsten moeten zich gelukkig prijzen deze matrasloze ledikanten al niet te moeten delen met de voor hun ogen afgevoerde uitgeleefde voorgangers.
Een bijberoep
Ergens lijkt de kliniek zelfs haar dokters en verpleegkundigen, feitelijk heel haar personeel af te stoten. Een groot deel van de dag bezetten ze, ver van de zieken, de met verroeste golfplaten overdekte centrale allee. Beschermd tegen de zon staan ze daar, grote groep per grote groep, eindeloos en onverstoorbaar te keuvelen. Bezoekers raken geïrriteerd door deze menselijke dam op de weg naar het einde.
Ik heb me vaak afgevraagd hoe mijn vriend, die toch ook andere werelden kent, het daar kan uithouden, zijn geluk kan vinden. Ook wat zijn bijkomende titel hem nu zal bijbrengen. Ik tracht me in te beelden waar hij in zijn kliniek arbeidsvreugde vindt, want zijn loon is schamel, als het al wordt uitbetaald. Zeker, geneeskunde is niet heel zijn leven. Zoals de meeste Congolezen zijn ook artsen verplicht iets naast hun beroep te doen, gewoon om met hun familie te overleven, om te kunnen eten. De meesten zijn vooral actief in een van de vele privékliniekjes. Het is ook niet uitzonderlijk in hun huis op een operatiezaal te vallen, waarin relatief grote ingrepen gebeuren. Velen zijn ook buiten de medische sector bedrijvig en soms heel succesvol. Zo ken ik arts-fotografen, arts-importeurs, artsen die luxehotels uitbaten, arts-priesters……….Het ligt niet meteen in het verlengde van hun opleiding, maar zijn er zovele alternatieven? Moet men creativelingen en entrepreneurs ook niet aanmoedigen? En komen we ons daar zelf, in een niet zo ver verleden, niet tegen?
Begrafenisondernemer
Wel werd ik even stil toen ik, nu bij mijn laatste verblijf, de vriend van mijn vriend ontmoette. Naast arts bleek deze, als de meest natuurlijke zaak van deze wereld, een succesvolle “integrale” begrafenisondernemer te zijn. Zelfs zonder gepalaver over hoofd- of nevenberoep, botste dit met mijn intuïtieve zelfs uitgerekte deontologische grenzen. Niet omdat ik niet durf geloven in zijn morele integriteit, zijn capaciteit die twee werelden te scheiden. Wel doet het pijn te ervaren dat gezondheidszorg een naïeve business lijkt, dat leven niet beter is dan dood, dat ellende de rijkdom van Congo lijkt, dat het zonder dood op een faillissement afstevent.
Ik was al verzoend met de schrijnwerkers, die het maken van deuren, bedden, tafels en stoelen lang verleerd zijn, maar zo vaardig zijn geworden in het maken van doodskisten met deurtjes en vensters en als het moet met verdiepingen. Ik zie de handelaars rond het Hôpital Général de Kinshasa die de stoffige straten opfleuren met schreeuwerige doodskransen, geen bloem voor een levende. Ik zie het mortuarium als enige goed uitgeruste moderne dienst. Ik zie uitbundige begrafenisceremonies waar mensen kunnen eten. Ik zie dokters die zichzelf onnodig maken, zelfs contraproductief.
Maar misschien leert ons dit weer iets over de ultieme finaliteit van de perfecte geneeskunde: niet meer nodig te zijn.
Bron: De Redactie