Wim Verbaal: ‘Leerlingen zijn meer dan de producenten van de toekomst’
Velen vragen mij stelling te nemen rond de hervormingen in het secundair onderwijs. Ik heb lang geaarzeld mijn stem te laten horen. Voor- en tegenstanders van de klassieke talen gebruiken argumenten die mij tegen de borst stuiten. Voorstanders beroepen zich op de intellectuele en de culturele erfenis uit de oudheid. Tegenstanders schrijven dit als ‘oude rommel’ af of zeggen terecht dat dit via vertalingen kan. Voorstanders pleiten voor het belang van het origineel. Tegenstanders antwoorden dat dit ook voor Chinees en Russisch geldt en dat zulke talen nuttiger zijn. Voorstanders spreken over een analytisch denkvermogen, maar dit geldt ook voor wiskunde en veel moderne talen.
Kortom, voorstanders van Latijn en Grieks blijken onmachtig hun standpunt hard te maken. Zij blijven bezig met symptoombestrijding en zien het eigenlijke probleem niet. Alle argumenten van tegenstanders komen uit de simpele vraag voort: wat is het nut van de oude talen? Geen antwoord van de voorstanders hierop is exclusief voor Latijn en Grieks. Andere opties hebben bovendien een duidelijker nut. Discussies hebben zo dan ook geen enkele zin.
Muzikale vorming
Wie zich afvraagt of Latijn en Grieks nog een plaats verdienen in ons onderwijs, moet over de vraag zelf nadenken: wat is het nut van oude talen? Deze vraag beperkt zich niet tot Latijn en Grieks maar vraagt naar het nut van ons onderwijs. Wat willen wij met ons onderwijs? Wat wil de maatschappij met het onderwijs dat zij betaalt?
Sinds enige decennia is hier heel wat veranderd. De druk op de klassieke talen lijkt de laatste fase in de omschakeling naar een nieuwe invulling van het onderwijs. Doet het daarom zoveel stof opwaaien? Ik weet van geen protesten omdat geschiedenis en aardrijkskunde tot een minimum worden gereduceerd. Er wordt geen maatschappelijk debat gewijd aan het minimaliseren van literatuur in de leerplannen voor de moderne talen. En wat met esthetica of muzikale vorming? Latijn en Grieks overleefden nog. Zij horen bij een andere invulling van het onderwijs. Het ligt dus in de lijn van de verwachtingen dat zij eveneens sneuvelen of plaatsmaken voor ‘nuttiger’ vakken.
Daarom de vraag: wat is het nut van het onderwijs en van het ASO? Wij leven met een traditioneel beeld van wat wij van dit onderwijs verwachten, al bestaat het amper nog. Het ASO gaat terug op het humanistische ideaal om de basis te leggen voor een universele kennis. Mensen moesten een algemene opleiding krijgen die hen zo veelzijdig mogelijk maakte. Dit onderscheidde hen van vakspecialisten uit professionelere opleidingen. Ze bezaten een algemene scholing, waardoor ze snel vaktechnische kennis konden opdoen. Het onderwijs richtte zich op het individu, omdat een sterke individualiteit de beste garantie was voor maatschappelijk succes. En de maatschappij was gebaat bij succesvolle individuen.
Democratisering
In de negentiende eeuw werd deze algemene vorming elitair. Zij stond open voor mensen die niet om hun dagelijks brood moesten vechten. De democratisering in de jaren zestig wilde deze humanistische vorming voor iedereen openstellen. Dat leidde overal in Europa tot hervormingen die vreemd genoeg juist dat algemeen vormende karakter in het onderwijs afbouwden. Dit maakt die onderwijshervormingen zo pijnlijk. Mensen die van deze traditionele vorming genoten dankzij de democratisering, ontnemen dit de nieuwe generaties.
Wetenschappen werden belangrijker, maar vooral in technische zin, niet om hun creatief denkvermogen. Als laatste ontwikkeling lijkt het onderwijs zich nu te plooien naar economische eisen. Men vormt geen individuen meer maar producenten die in hun vrije tijd alleen belangrijk zijn als consumenten.
In deze ontwikkeling naar een economisch gestuurd onderwijs is voor Latijn en Grieks inderdaad geen plaats, evenmin voor geschiedenis, aardrijkskunde, literatuur en alle andere vakken zonder direct economisch nut. Zij zorgen voor verbreding en verdieping. De huidige visies op het onderwijs verraden een ander streven.
Is dit slechter? Dat is niet de vraag die we moeten stellen. Evenmin of Latijn en Grieks behouden moeten blijven. De vraag is of we de wereld willen waarop dit nieuwe onderwijs voorbereidt, waarin niet het individu centraal staat maar economische groei. Ook of dit het onderwijs is dat de jeugd zelf wil. Er zitten ‘te weinig studenten in de juiste richtingen’ zegt André Oosterlinck (DS 25 augustus). Dit zegt veel. Jongeren kiezen massaal voor ‘verkeerde’, dus niet economisch bepaalde richtingen. Zij zien zich blijkbaar niet louter als raderen in een planeconomie. Een evenwichtigere verdeling tussen verbredende en technisch-wetenschappelijke vorming in het ASO komt de latere studiekeuze ten goede en leidt tot een maatschappij, waarin economische groei en gespecialiseerde kennis rusten op sterke individuen met een brede visie, die niet alleen produceren maar ook weten wat waardevol is.