Michael Merrigan: ‘Kruisbeeld moet kunnen’
Vrijdag viel het verdict in de omstreden zaak Lautsi tegen Italië. De Grote Kamer van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg vindt dat de aanwezigheid van kruisbeelden in Italiaanse publieke scholen geen schending vormt van het recht op onderwijs in samenhang met de vrijheid van religie. Zij ging daarmee lijnrecht in tegen een eerdere uitspraak van een gewone kamer van het Hof.
Mevrouw Lautsi had het er, omwille van haar eigen levensbeschouwelijke opvattingen, moeilijk mee dat er in de publieke school waar ze haar kinderen had ingeschreven in elk klaslokaal een kruisbeeld hing. Toen de directie van de school weigerde om de kruisbeelden weg te halen, begon ze een juridische strijd. In Italië kreeg ze nul op het rekest. In Straatsburg kreeg ze de eerste keer gelijk. Nu, bij de tweede uitspraak, niet meer. De Italiaanse staat verweerde zich en stelde dat het kruisbeeld niet alleen een symbool is van het katholieke geloof, maar ook van de Italiaanse geschiedenis, cultuur en identiteit.
Het Europees Hof oordeelde nu dat een kruisbeeld in eerste instantie een religieus symbool is, maar dat het niet bewezen is dat het een echte invloed op leerlingen heeft. De Italiaanse overheid, vind het Hof, moet verder zelf maar uitmaken wat de eventuele verdere betekenis van het kruisbeeld is, en of ze het aanbrengen ervan in klaslokalen als traditie wil koesteren.
Het Hof merkt op dat de leerlingen geen verplichte lessen over het christendom moeten volgen, dat ze daarentegen wel onderricht kunnen krijgen in andere godsdiensten, dat moslimstudenten hun hoofddoek mogen dragen, dat het begin en einde van de Ramadam zelfs vaak gevierd worden, dat er geen sprake is van intolerantie ten opzichte van niet-katholieke leerlingen en dat er ook nooit een poging is ondernomen om hen te bekeren. Ten slotte stelt het Hof dat mevrouw Lautsi nog steeds haar kinderen kan opvoeden zoals zij het zelf wil. Het oordeelt dan ook dat er van indoctrinatie geen sprake is en dat de kruisbeelden mogen blijven hangen. We zijn snel geneigd om te stellen dat religieuze symbolen geen plaats hebben in de publieke ruimte. We gaan dan misschien wat te snel voorbij aan de realiteit dat deze en andere tradities buiten België heel anders ervaren worden. Ze worden vaak beschouwd als een constitutief element van de cultuur, zelfs door mensen die niet gelovig zijn. Er is veel te zeggen voor het argument dat publieke scholen geen kruisbeelden in klaslokalen mogen aanbrengen. Maar men kan de vraag stellen of een dergelijke aanpak noodzakelijk de enige correcte is.
Een school is bedoeld om kinderen voor te bereiden op de samenleving. Als die ervoor kiest om zich te identificeren met bepaalde waarden en tradities, dan is het logisch dat kinderen hiermee ook reeds op school geconfronteerd worden. Indien een democratische samenleving van bepaalde tradities en symbolen niet langer gebruik wenst te maken, heeft ze met haar wetgevingsprocedure de middelen in handen om die te veranderen, of er zich geheel van te ontdoen.
Als zou blijken dat bepaalde tradities de vrijheid van godsdienst en onderwijs wel degelijk zouden bedreigen, dan kan – en moet – het Hof tot een andere beslissing komen dan in de zaak Lautsi. Een traditie kan nooit de schending van een mensenrecht rechtvaardigen. Maar een dergelijke evaluatie is in de eerste plaats een feitenkwestie, waarbij de gehele context moet worden onderzocht. Het kruisbeeld wordt dan ‘een’ element in het debat, maar niet het enige.
Het zal zonder twijfel één van de belangrijkste uitdagingen voor het mensenrechtendiscours zijn om in de komende jaren verder het precaire evenwicht te vinden tussen de eigen kenmerken van de verschillende samenlevingen in Europa, enerzijds, en een effectieve eerbiediging van de individuele rechten van mensen die behoren tot een bepaalde samenleving, anderzijds. Met dit arrest heeft het Hof in Straatsburg het debat in ieder geval van een gedurfde stelling
Bron: De Standaard – 21 maart 2011