Mark Van de Voorde: ‘Erst kommt das Fressen…’
N-VA wil het federale tekort van 1,2 miljard halen bij de Sociale Zekerheid. Cultuurminister Sven Gatz van Open VLD kondigde eerder aan dat de gemeentelijke verplichting om een bibliotheek open te houden verdwijnt. Het mag geen toeval heten dat de ene ‘liberale’ coalitiepartner federaal wil snijden in de Sociale Zekerheid en de andere liberale coalitiepartner regionaal en lokaal Cultuur wil beknibbelen. Feit is wel dat men voor beide besparingen meent te kunnen rekenen op de bijval van (een deel van) de bevolking.Menig Vlaming die terecht of onterecht van zichzelf denkt dat hij een hardwerkend exemplaar van deze mensensoort is, is immers de mening toegedaan dat wie uit de boot van de actieve samenleving valt, het aan zichzelf te danken heeft (behalve hijzelf in voorkomend geval). Bovendien, bijstand is voor de ‘onderlaag’ en daar behoort hij niet toe.
Eveneens menig Vlaming die nog nooit in het pluche van een theater heeft gezeten of dance het summum van muziekcultuur vindt, zal immers Regi Penxtens uitspraak in P-Magazine onderschrijven dat “cultuursubsidies onzin zijn”, want dat “wat mooi of goed is, ook zelfdruipend kan zijn”. Bovendien, cultuur is voor de ‘bovenlaag’ en ook daar behoort hij niet toe.
Eerst komt het (vr)eten
Men zou nog kunnen veronderstellen dat men voor de besparingen in Cultuur uitgaat van de Latijnse stelling: “Primum vivere deinde philosphare” – eerst leven dan filosoferen. Of in het Duits: “Erst kommt das Fressen, dann kommt die Moral” – eerst komt het (vr)eten, dan komt de moraal. Maar dat is niet zo, want door tegelijk te snijden in de Sociale Zekerheid bevordert men het “vivere” en het “Fressen” helemaal niet voor een deel van de bevolking.
Er zit dus meer achter die ‘toevallige’ keuze van besparen. Sociale Zekerheid en Cultuur zijn twee domeinen die uitgaan van de opvatting dat de mens meer is dan een homo economicus, en van de gedachte dat de waarde van de mens niet alleen bepaald wordt door de meerwaarde van zijn arbeid.
Ik dacht altijd dat je aan twee zaken het niveau van humaniteit van een staat kunt aflezen: aan wat hij overheeft voor het immateriële (cultuur, onderwijs, levensbeschouwing en middenveld) en aan wat hij toestopt aan hen die door de lotgevallen van het leven materieel tekort komen (de armen, de zieken, de ouderen en de personen met een handicap). Anders gezegd, de menselijke kwaliteit van een overheid wordt bepaald door de mate waarin ze de mens laat voorgaan op de economie.
In dienst van de mens
De economie, het vrije initiatief en de marktwerking zijn de motor van een samenleving. Zij zorgen voor werk en lonen, dus enerzijds voor consumptie die terugvloeit naar het ondernemerschap, en anderzijds voor belastingen en lasten die via de overheid terugvloeien naar de burger in de vorm van subsidies (onder andere voor cultuur), uitgaven (onder andere voor infrastructuur) en Sociale Zekerheid (onder andere pensioenen en allerlei vormen van zorg).
In dat model, dat tot heden in Europa zowat alle politieke partijen voor ogen stond (het Rijnlandmodel én de inmiddels door velen ten onrechte vermaledijde verzorgingsstaat), staat de economie in dienst van de burger, zowel van de werkgever en werknemer enerzijds als van de behoeftige en de afhankelijke anderzijds. In dat model begreep men ook dat cultuur meer is dan een luxeproduct in goede tijden.
Canvas en verf
De rol van de overheid hierbij was dat zij een solidaire omgeving en een gunstig klimaat creëerde waarin de mens zich kon ontwikkelen. Sociale Zekerheid zorgde voor het materiële canvas waarop Cultuur de immateriële verheffing in de verf zette. Het resultaat was dat – dankzij de ruimte die dat model voorzag voor het middenveld van bewegingen, verenigingen en vrije organisaties – de mens ontvoogde. Een ontvoogde mens weet van zichzelf dat hij meer is dan een werknemer.
De samenvallende aspiraties om te bezuinigen in de Sociale Zekerheid en in Cultuur zijn dus misschien wel meer dan toevallig. Voeg daar nog de roep aan toe om het onderwijs nauwer te linken aan het bedrijfsleven, de intentie om de openbare omroep meer elitair dan populair te maken en de klacht dat vakbonden niet meer van deze tijd zijn. Het zou wel eens kunnen dat het gevolg en/of de bedoeling daarvan is om niet zozeer de economie in dienst van de mens te stellen als wel de mens in dienst van de economie.