Open brief: ‘Waarom het niet wenselijk is om liberale vrijheden in de grondwet al te inhoudelijk uit te diepen’
Naar aanleiding van de aanhoudende terreurdreiging vinden deze maand parlementaire hoorzittingen plaats om de fundamentele waarden van onze democratie, waaronder de scheiding tussen Kerk en staat, nadrukkelijker te formuleren in de Belgische grondwet.
Patrick Dewael (Open VLD) lanceerde onlangs het voorstel om de fundamentele waarden van onze democratie, waaronder de scheiding tussen Kerk en staat, nadrukkelijker te formuleren in de Belgische grondwet. Zijn voorstel volgt op eerdere demarches in die richting van de Franstalige politici Richard Miller (MR) en Laurette Onkelinkx (PS).
Deze maand vinden parlementaire hoorzittingen plaats waarin verschillende experten zich zullen buigen over deze materie. Aanleiding vormt de aanhoudende terreurdreiging ten gevolge van islamradicalisme. De Belgische staat moet over betere (grond)wettelijke middelen beschikken om religieuze of andere vormen van radicalisme te kunnen bestrijden. Een meer expliciete verwoording van de fundamentele waarden van onze samenleving zou een eerste stap in die richting betekenen.
Waarom het niet wenselijk is om liberale vrijheden in de grondwet al te inhoudelijk uit te diepen
We stellen ons echter de vraag of de discussie niet louter op een symbolisch niveau zal blijven steken. De Belgische grondwet bevat namelijk al de nodige fundamentele, liberale vrijheidsrechten. Precies omwille van principes inherent aan het politieke liberalisme, is het niet wenselijk om deze vrijheidsrechten in de grondwet al te inhoudelijk uit te diepen.
1. Politiek liberalisme als levensbeschouwing
Het politieke liberalisme dat zijn weg gevonden heeft naar onze grondwet, weerspiegelt zelf een levensbeschouwelijk project. Dit project beschouwt mensen als autonome individuen die hun vrijheid in zo groot mogelijke gelijkheid moeten kunnen uitoefenen. Uit deze denkwijze is de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens gegroeid. Men kan erover discussiëren of deze Verklaring het product is van Verlichtingsdenken, dan wel van ‘vrijdenken’ binnen de eeuwenlange ontwikkeling van religieuze tradities, of van beide samen.
Hoe dan ook bakenen deze vrijheidsrechten een aantal maatschappelijke domeinen af waarbinnen elk individu zich in alle vrijheid moet kunnen ontplooien. Het betreft basisrechten als recht op onderwijs, arbeid en vrije tijd, maar ook vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing.
Het politieke liberalisme is dus een normatief project, omdat het ‘gelijke vrijheid voor iedereen’ vooropstelt als maatschappelijke doelstelling. Deze ‘gelijke vrijheid’ betekent dat burgers ook de vrijheid hebben een eigen levensbeschouwing aan te hangen, waaronder bijvoorbeeld levensbeschouwingen die niet alleen de autonomie van de mens centraal stellen, maar ook de natuur of God.
2. Neutraliteit als formeel principe
Om vrijheid van levensbeschouwing ook mogelijk te maken voor mensen die het mensbeeld van het liberalisme niet delen, heeft het politiek-filosofische liberalisme het instrument van de overheidsneutraliteit bedacht.
Burgers zijn nooit levensbeschouwelijk neutraal en kunnen dat ook niet zijn. De overheid daarentegen dient, juist omwille van het respect voor de levensbeschouwelijke vrijheid en pluraliteit van haar burgers, een gelijke afstand te bewaren tegenover alle levensbeschouwelijke projecten.
Dat wil niet zeggen dat om het even welke levensbeschouwelijke strekking zich in een liberale, neutrale staat mag ontwikkelen. Grondrechten openen een waaier van mogelijkheden voor individuen en groepen, maar trekken ook krijtlijnen. Religies of levensbeschouwingen die grondrechten van anderen schenden, aanzetten tot geweld of de openbare veiligheid in het gedrang brengen, kunnen niet door de beugel.
Het principe van gelijke afstand betekent echter ook dat de liberale overheid zelf geen waardeoordeel velt over levensbeschouwingen die deze test doorstaan.
3. Neutraal versus neutraliserend
Overheidsneutraliteit verder invullen in de richting van neutralisering en privatisering van religie is uit den boze en gaat in tegen de grondbeginselen van de liberale staat. Godsdienstvrijheid die opgesloten wordt in de privésfeer is een contradictie in de termen. Religieuze tradities kunnen immers maar bestaan bij gratie van een zeker publiek karakter. Zij nemen deel aan het publieke debat en kunnen, mits voldoende democratische overtuigingskracht, hun opvattingen ook weerspiegeld zien in wetgeving. Dat is het vrije democratische spel. Het houdt daarom geen steek nog eens expliciet te formuleren dat de wet altijd boven religieuze overtuigingen staat.
Wetten gelden sowieso voor elke burger en moeten in een taal gesteld worden die in principe voor iedereen toegankelijk is. Dat betekent echter niet dat alle wetten levensbeschouwelijk neutraal zouden (moeten) zijn
Wetten gelden sowieso voor elke burger en moeten in een taal gesteld worden die in principe voor iedereen toegankelijk is. Dat betekent echter niet dat alle wetten levensbeschouwelijk neutraal zouden (moeten) zijn. Euthanasiewetgeving bijvoorbeeld is niet levensbeschouwelijk neutraal.
Wel dient de overheid bij elke wet die gestemd wordt, na te gaan of deze voldoet aan de eisen van de beschreven formele neutraliteit: de wet moet voor elke burger op gelijke wijze toegepast kunnen worden, en met consideratie van gelijke afstand tegenover alle aanvaardbare levensbeschouwelijke posities.
4. Hoe neutrale overheid organiseren?
De volgende vraag is: hoe kan de overheid die neutraliteit organiseren? Het antwoord op die vraag is (idealiter) geen grondwettelijke kwestie, maar een vraag voor de particuliere wetgeving van een bepaald land en het democratische debat dat daaraan voorafgaat. De historisch gegroeide verhouding Kerk-Staat speelt daarbij een grote rol, wat ook blijkt uit de grote diversiteit aan Kerk-Staat-verhoudingen in liberale staten wereldwijd. Het reële debat over Kerk-Staat in België gaat dan ook niet over de fundamentele waarden die in de grondwet verankerd moeten worden, maar over de manier waarop de Belgische staat haar levensbeschouwelijke neutraliteit in concrete wetgeving omzet.
Neem deze drie vragen:
Is de Belgische staat vandaag wel voldoende neutraal op levensbeschouwelijk vlak, bijvoorbeeld in de financiering van erediensten? Het antwoord is niet eenduidig. Zo worden de erediensten van de islam in ons land nog ondergefinancierd in vergelijking met andere erkende erediensten, ondanks een recente inhaalbeweging. De berekening van het aantal gefinancierde priesters voor de Rooms-katholieke eredienst gebeurt op basis van het aantal inwoners per parochie, terwijl voor de andere erediensten de reële aanhang als criterium wordt gebruikt. Een Rooms-katholieke priester ontvangt dan weer een lager loon dan een morele consulent van de vrijzinnig humanisten.
Moeten overheidsambtenaren aan het loket niet alleen neutraal zijn inzake dienstverlening, maar ook inzake het dragen van levensbeschouwelijke symbolen? Wat ons betreft mogen ook ambtenaren de levensbeschouwelijke pluraliteit binnen de samenleving weerspiegelen, zolang hun dienstverlening maar onpartijdig blijft.
Hoe ver kan de Belgische staat gaan in het ondersteunen van levensbeschouwelijke initiatieven? Volgens ons mag de staat daar ver in gaan, want een liberale samenleving heeft baat bij reële kansen voor levensbeschouwelijke initiatieven, ook die initiatieven en instellingen die het mensbeeld van het liberalisme bevragen.
Formele overheidsneutraliteit garandeert slechts een formeel pluralisme; een actief ondersteunende overheid creëert reële vrijheid voor levensbeschouwingen om zich te ontplooien en met elkaar het maatschappelijke debat aan te gaan. Dat debat vindt plaats binnen het maatschappelijke speelveld dat door de grondwet wordt afgebakend, maar wordt door diezelfde grondwet best zo min mogelijk inhoudelijk gekleurd.
Stijn Latré, docent Levensbeschouwing, UAntwerpen
Dries Deweer, politiek filosoof, KU Leuven
Willem Lemmens, filosoof, UAntwerpen
Guido Vanheeswijck, cultuurfilosoof, UAntwerpen
Bron: Knack.be