Alexis Versele: ‘Hoe ruimtelijke ordening sociale cohesie kan bevorderen’
‘In onze huidige periode van toenemend individualisme wordt opnieuw meer ruimte gemaakt voor collectieve woonvormen die één of andere vorm van samenwonen mogelijk maakt’, schrijft architect Alexis Versele. ‘Terwijl deze woonvormen eeuwenoud zijn, waren we ze tot voor kort toch vergeten.’
Volgens de Europese SILC enquête uit 2014 leeft 15,5% van de Vlaamse gezinnen met een risico op armoede en sociale uitsluiting. Dit cijfer is gebaseerd op drie indicatoren: monetaire armoede, ernstige materiële deprivatie of een lage arbeidsintensiteit. Tegelijk neemt het aantal huishoudens met een te hoge woonkost de laatste decennia spectaculair toe. Hoewel het Vlaamse woonbeleid uitgaat van het grondwettelijke recht op behoorlijke huisvesting en wijst op de prioriteit van huishoudens met een laag inkomen, blijkt uit onderzoek dat de doelstellingen van het woonbeleid verre van gehaald worden.
Een huisvestingsbeleid moet benaderd worden vanuit een ruimtelijke ordening gericht op sociale ruimtelijke ontwikkeling. Dit is geen nieuw gegeven. Voorbeelden uit de periode van het interbellum tonen dat dit toen mogelijk was. De wijk Klein Rusland in Zelzate bood als woningbouwproject een oplossing voor het huisvestingsvraagstuk ten gevolge de toenemende industrialisering van de Gentse Kanaalzone en de daarmee gepaard gaande stijging van de bevolking.
Het project werd vanuit een heel sterk coöperatief gedachtengoed opgericht op initiatief van een aantal sociaal voelende mensen waaronder de rijke Wit-Rus Dimitri Peniakoff (naar wie de wijk werd genoemd) die, met hun doel voor ogen “La Societé Coöperative Locale des Habitations à Bin Marché de Selsaete” opgericht hadden. Ze namen architect Huib Hoste en landschapsarchitect, en stedenbouwkundige Vander Swaelmen onder de arm. Zij werkten naar het voorbeeld van de tuinwijk in het Engelse Letchworth (1903, Ebenezer Howard, Barry Parker et Raymond Unwin). Letchworth, dat wordt beschouwd als de hoeksteen van de moderne stedenbouw, stond voor een sociaal model dat moest leiden tot een betere maatschappij.
Klein Rusland werd bij ons een voorbeeldwijk op het vlak van duurzaamheid “avant la lettre”. Het oorspronkelijk ontwerp dat voorzag in de bouw van 300 woningen, winkels, water- en energievoorzieningen, een sportplein en een vrijgezellenhome is uniek door de tuinwijkgedachte die een combinatie nastreefde van stedelijke voorzieningen met het gezonde landelijke leven. Hoste en Vande Swaelmen wilden de monotonie van het steeds terugkerend straatbeeld, zoals in vele 19de eeuwse arbeiderswijken, doorbreken.
Hoe ruimtelijke ordening sociale cohesie kan bevorderen
Hedendaagse sociale woonwijken – ook al zijn ze lang niet allemaal even exemplarisch – mogen dan al een deel van de oplossing vormen voor het huidige woonbeleid, in Vlaanderen bestaat slechts 6% van de totale gebouwvoorraad uit sociale huur- en of koopwoningen. Ter vergelijking: Nederland en Frankrijk tellen respectievelijk 30% en 65%. Bovendien staat de private huurmarkt onder druk.
Uit een studie blijkt dat een grote meerderheid van de verhuurders boven de 65 zijn. Deze verhuurders kiezen er vaak voor om te verkopen in plaats van te renoveren, wat leidt tot een krimpende huurmarkt. Voeg daarbij de aanzienlijke stijging van de prijzen voor onroerend goed de afgelopen jaren in de Vlaamse centrumsteden, en de meest kwetsbare gezinnen worden gedwongen om te huren in sociaal achtergestelde wijken, waar de meeste huizen niet voldoen aan elementaire eisen op vlak van veiligheid, comfort en energieprestatie.
Bij stadsvernieuwingsprojecten bestaat het probleem van sociale verdringing, waarbij armere mensen worden weggesaneerd door de middenklasse. Sommigen gaan daarom tot het uiterste voor de aankoop van een woning, zelfs als ze van erbarmelijke kwaliteit is. Nochtans beschikken deze noodkopers over onvoldoende middelen voor een grondige renovatie, of zelfs maar voor de noodzakelijke herstellingswerken. Bovendien leeft 1 op de 5 Belgische gezinnen in een staat van energiearmoede.
Stadsvernieuwingsprojecten hebben nood aan een geïntegreerde visie die het gebouwniveau overstijgt. De mythische wijk ‘De Marollen’, gelegen tussen het Brusselse Justitiepaleis en het station ‘Brussel-Zuid’, werd in de jaren ’60 de experimentele locatie voor de strijd tegen verkrotting. Een eerste fase bestond uit het herhuisvesten van de bewoners in flatgebouwen.
In 1969 verzetten de bewoners zich in “de slag om de Marollen” tegen de afbraak en eisten de renovatie van de bestaande gebouwen. Daarna, mede onder impuls van verschillende organisaties uit het middenveld, werden de fysieke en sociale kwaliteiten van het oude stedelijke weefsel ontdekt. Hoewel de traditionele stadswijken oorspronkelijk als problematisch werden aanzien, werden vanaf dat moment wijken als essentiële basis voor een kwalitatief sociaal netwerk beschouwd. Geïnspireerd door het Brusselse voorbeeld van begin van de jaren 1970, begonnen Vlaamse steden met het stimuleren van renovatieprojecten door het oprichten van ‘stadsvernieuwingszones’. Deze wijken kregen financiële ondersteuning voor hun herwaardering.
In Gent bijvoorbeeld gingen stadvernieuwingsprojecten van start in drie stadswijken: Sas-en Bassijnwijk, de Brugse Poort en de Dampoort, allemaal deel van de 19e eeuwse gordel. In de Dampoortwijk lopen momenteel een aantal interessante initiatieven die tot doel hebben om op wijkniveau huizen te renoveren voor verschillende doelgroepen met de focus op eigenaars en private huurders met een laag inkomen aangezien het voor deze doelgroep steeds moeilijker wordt om een betaalbare woning van goede kwaliteit te vinden.
De stad Gent heeft de ambitie om te vertrekken vanuit een integrale visie die ruimtelijke planning, mobiliteit, energie, water, groen, welzijn, veiligheid en sociale cohesie, kind vriendelijkheid, betaalbaarheid en diversiteit, lokale economie en verenigingsleven omvat, dit alles op basis van een degelijke regie- en procesontwikkeling met lokale medeverantwoordelijkheid en ingebed in de lokale fysische-, sociale- en beleidscontext. Deze benadering sluit aan bij het ‘ecopolis’?concept volgens de Nederlandse onderzoeker Tjallingii waarbij wordt gestreefd naar een stad die tegelijk ‘verantwoordelijk’, ‘levend’ en ‘participerend’ is. De sleutel is een geïntegreerde aanpak van deze drie invalshoeken waarbij tegelijk ‘verantwoord’ wordt omgegaan met stromen (energie, water, grondstoffen, verkeer enz.), ‘levende’ plekken worden gecreëerd (gebouwen, parken, woonwijken enz.) en ‘participatief’ wordt gewerkt voor en met de bewoners of gebruikers.
Het team voor Duurzame ontwikkeling van de Vlaamse regering wil de transitie naar duurzame wijken mogelijk maken en heeft een ‘lerend netwerk duurzame wijken’ in het leven geroepen dat de groei stimuleert van duurzame wijken via uitwisseling van kennis, ervaringen en oplossingen. Een duurzaamheidsmeter voor wijken maakt het mogelijk om gepaste ambities voorop te stellen en doordachte beslissingen te nemen bij de locatiekeuze, het ontwerp en de realisatie van een duurzame wijk.
Eén van de 8 thema’s die daarbij aan bod komen is het thema welzijn en welvaart: zijn er voldoende woningen beschikbaar voor zwakkere bevolkingsgroepen, hoe staat het met de tewerkstelling in de omgeving, …? Een stadsproject moet de fysieke drager worden van een levendige gemeenschap met een gedifferentieerde bevolking in een inclusieve woonbuurt met integratie van kansengroepen en betaalbaar wonen. Er moeten goede buurtvoorzieningen zijn die het wonen ondersteunen en die ook kansen geven aan lokale tewerkstelling en ondernemingen voor handel, horeca met ruimte voor zelfstandige beroepen, thuiswerkers, ateliers en kleinere kantoor(achtige) microbedrijven tot zelfs productiebedrijven.
In onze huidige periode van toenemend individualisme wordt opnieuw meer ruimte gemaakt voor collectieve woonvormen die één of andere vorm van samenwonen mogelijk maakt. Terwijl deze woonvormen eeuwenoud zijn, waren we ze tot voor kort toch vergeten. Er waren bijvoorbeeld de godshuizen als liefdadigheidsinstelling, opgericht ter ere van God, waar armen (bejaarden, wezen, weduwen) opgevangen en verzorgd werden en (vaak) een vorm van uitkering konden genieten. Het “Weeuwhof” in Poperinge bijvoorbeeld voorzag, als caritatieve stichting, de bouw van huisjes ten behoeve van arme weduwen en ongehuwde vrouwen.
Tot op heden behouden de huisjes hun sociaal karakter doordat ze verhuurd worden aan OCMW-gerechtigden, ze worden nog steeds bewoond door minder begoede, alleenstaande vrouwen van pensioengerechtigde leeftijd, vluchtelingen. Ook al is de huidige sociale context compleet veranderd, toch bieden deze woningen vandaag meer dan ooit een antwoord op de maatschappelijke uitdaging om een sociaal milieu te creëren waarin bewoners een gemeenschap kunnen vormen en toch hun eigen individualiteit kunnen behouden. Vandaag zien we woongemeenschappen, cohousing-projecten, hospita-wonen, … ontstaan, allemaal samenwoonvormen die een toegang tot het recht op wonen voor kwetsbare groepen mogelijk zou kunnen maken. Helaas zijn er nog tal van culturele, ruimtelijke, fiscale, … barrières waardoor deze voorlopig enkel haalbaar zijn voor de rijkere middenklasse.
Bron: Knack.be