Mark Van de Voorde: ‘De blinde vlek van Mei ’68: Is Oost-Europese euroscepsis gevolg van ons zwijgen van toen?’
De meimaand van het jaar 2018 is voorbij en daarmee ook de herdenking van die van vijftig jaar geleden. Over Mei ’68 is niet alles gezegd. Niet alleen omdat geschiedschrijving nooit af is, vooral omdat geschiedenis te veel herinnering is zolang de actoren van toen nog leven. Het geheugen is selectief en vergeet liever wat het niet wil terugzien. Wat de 68’ers liever niet willen terugzien, is wat ze toen ook niet wilden zien. Die blinde vlek op de kaart van Mei ’68 was zo groot als de helft van Europa, namelijk Oost-Europa. Mei ’68 had in zijn actie tegen censuur, zijn oproep voor inspraak en zijn strijd voor rechtvaardigheid helemaal geen oog voor de verstikkende censuur in het Oostblok, het volledig ontbreken van democratie in de USSR-satellieten en de onderdrukking in communistisch Europa.
Praagse Lente was geen thema
Nochtans was op dat moment in Oost-Europa een poging aan de gang om uit de wurgreep van Moskou te geraken, de Praagse Lente van de in januari verkozen Tsjecho-Slowaakse partijleider Alexander Dubček. In april 1968 had hij zijn hervormingsplannen bekendgemaakt, inbegrepen het inperken van het belang de partijideologie, de gelijkstelling van andere partijen en de opheffing van de censuur.
Dubčeks term ‘socialisme met een menselijk gelaat’ stond de 68’ers in het Westen wel aan (omdat ze zich ook graag socialisten noemden). Dat dit evenwel de Sovjet-Unie niet aanstond, bijgevolg Moskou op 4 mei Dubček ter verantwoording riep en op 9 mei in Tsjecho-Slowakije al Sovjettroepen stationeerde, veroorzaakte nauwelijks enkele rimpels op de voorhoofden van de westerse ‘revolutionairen’.
Toen in augustus troepen van het Warschaupact Tsjecho-Slowakije massaal binnenvielen, de zittende Tsjecho-Slowaakse politici naar Moskou werden gesleept en de ‘opstand’ in Praag (en elders) brutaal werd neergeslagen, klonken in West-Europese studentenkringen de kreten van verontwaardiging veeleer gesmoord dan luidop. De 68’ers hielden in de jaren daarna geen manifestaties tegen “het militair industrieel complex” van de Sovjet-Unie, wel tegen dat van Amerika.
Het zwijgen bleef duren
Het zwijgen bleef duren, ook toen de 68’ers geen studenten meer waren maar posities van macht en invloed kregen. Tot de Val van de Muur (1989) bleef het bon ton om de goede wil te situeren in Moskou en de kwade in Washington. De jaren ’70 en ’80 waren gekenmerkt door een onvoorstelbare naïviteit.
In mijn archief zitten notities van een Belgische deelnemer aan een Vredescongres in Moskou waar deze zich samen met andere westerse pacifisten liet fêteren en daardoor in de luren leggen. Zijn verslag was één lofzang op de Russische goodwill, terwijl op dat moment de USSR haar satellieten steeds meer economisch uitkneep en politiek wurgde.
Wie in die dagen voor de Oost-Europese repressie aandacht vroeg, werd in het beste geval genegeerd, in het slechtste voor een halve fascist versleten. Oost-Europese dissidenten op de vlucht kregen in West-Europa vaak een koude schouder aangeboden, men vertrouwde ze niet.
Waarom bleven de 68’ers blind voor de censuur, het ontbreken van democratie en de onderdrukking in Oost-Europa? De verklaring dat Mei ’68 marxistisch geïnspireerd was, klopt niet. Slechts een klein deel waren marxisten die overigens meer oorlog voerden met elkaar dan met het ‘bestel’.
Politieke censuur versus morele censuur
Het was hoofdzakelijk de tijdgeest die blind maakte (elke tijd heeft zijn blinde vlekken; het zou interessant zijn om die van vandaag in kaart te brengen). De tijdgeest van toen werd vooral bepaald door een wind die uit Amerika kwam gewaaid.
Mei ’68 volgde immers een klein jaar na de Summer of Love die vooral een Amerikaanse aangelegenheid was, een mengeling van studentenprotest, verzet tegen de Vietnamoorlog en seksuele ‘bevrijding’.
Daardoor begrepen onze 68’ers de Oost-Europeanen niet. De strijd tegen censuur was in de Praagse Lente (en ondergronds elders in het Oostblok) vooral een strijd tegen politieke censuur, in Mei ’68 ging het om morele censuur. Tekenend voor dat laatste was dat de protesten aan de Gentse universiteit (toen nog RUG) pas begonnen, nadat het rectoraat een tentoonstelling over porno had verboden.
Was het Vietnamprotest bij de Amerikaan studenten geen aanval op Amerika zelf maar een verzet tegen de militaire inmenging van hun land (en de dood van Amerikaanse jongens), in Europa werd dat een anti-Amerikaanse aangelegenheid.
De spreidstand van Mei ’68
Daardoor zat Mei ’68 in een onhoudbare spreidstand: men was voor de vrijheid maar ook tegen Amerika. Daardoor werd het been van de vrijheid ingetrokken als Oost-Europa in beeld kwam. Als Amerika de vijand was, moest men wel kiezen voor het andere kamp. En dus bleef men blind voor de gruwel van het Oostblok.
Die blinde vlek van 1968 is een schandvlek op het blazoen van de 68’ers. Daarom sluiten ze ook in de herdenking van Mei ’68 er hun ogen voor. Het beschaamde geheugen heeft de herinnering eraan uitgewist. Schaamte ook omdat van Mei ’68 weinig is overgebleven (de meeste ‘revolutionairen’ van toen werden neoliberalen). De Praagse Lente daarentegen heeft – via Charta 77, de Val van de Muur en de Fluwelen Revolutie – uiteindelijk haar doel bereikt. En ook de rest van Oost-Europa herrees. Weliswaar op z’n eentje.
Toen die landen diep in de problemen zaten, reageerde West-Europa niet. Toen ze uit de ellende waren gekropen, haalde West-Europa ze met open armen binnen (terecht). De Oost-Europese euroscepsis is misschien dus te begrijpen (daarom niet goed te keuren): is Brussel wel te vertrouwen of is het een nieuw Moskou?
Bron: Knack.be