Kolet Janssen: ‘Door corona moeten steden dringend werk maken van openbare ruimtes anders in te delen’
Jarenlang hebben ze aan onze jas getrokken. We moesten minder met de auto rijden. Het openbaar vervoer, dat was pas goed voor de planeet. We moesten in de stad gaan wonen. Geen vrijstaand huis in een verkaveling, met twee garages en een trampoline in de tuin. Nee, liever een rijhuis in een dorps- of stadskern. Een tuin heb je daar niet nodig, want het park en het bos zijn vlakbij. En de terrasjes zijn om de hoek. En als je toch eens een auto nodig hebt, neem je toch gewoon een deelauto? Ook heel wat andere spullen, van boormachines tot hakselaars, kun je trouwens delen, als je dicht bij elkaar woont.
“In je eigen huis blijven valt een stuk makkelijker voor wie een grote tuin en een mooi terras heeft”
Heel langzaamaan volgden mensen die aanbevelingen op. In een paar hippe wijken van sommige centra wonen al wat jonge gezinnen, met bakfiets en soms zelfs zonder auto. Ze spaarden tijd door niet in de file te staan en overal dichtbij te wonen. Ze ontmoetten elkaar rond zitbanken en collectieve groententuintjes. En hun kinderen speelden in de buurtspeeltuintjes.
Alles weer apart
Tot de coronacrisis ons ontnuchterde. Opeens moesten we allemaal weer apart. We werden met onze neuzen – al dan niet achter mondmaskers – op de bittere waarheid gedrukt. In je eigen huis blijven valt een stuk makkelijker voor wie een grote tuin en een mooi terras heeft. Wij moesten het doen met geen of een kleine tuin, met een balkon waar we de zon probeerden te verleiden op het juiste moment. De parken waren er nog, maar binnen de kortste keren hingen er bordjes met ‘verboden te zitten’ op de banken.
Wat altijd was voorgesteld als ‘de tuin van de stadsbewoners’, was nu opeens verboden gebied. Er rijden politiecombi’s over de wandelpaden. Agenten kijken argwanend naar ouders die een balletje trappen met hun kinderen. Terrasjes dicht, de parkings bij het bos gesloten. Wandelen en fietsen mag, maar een mens wil ook wel eens even rustig genieten, even zitten, een praatje op afstand slaan. Maar dat kon alleen met een eigen tuin of terras.
“We hebben als stadsbewoners recht op de openbare ruimte”
En het gaat verder. Op de bus of de trein moet je een mondmasker dragen en je wordt gevraagd om toch liever de eigen auto te gebruiken. Alle maatregelen duwen mensen terug naar een situatie waar we niet meer naar terug wilden en konden, op lange termijn.
Het zou ook anders kunnen. Als wij op straat staan te klappen voor de zorg om acht uur in de avond, merken we hoe onze straten zijn ingericht voor auto’s, ook al zijn die er even niet. We moeten praten over geparkeerde auto’s heen, en altijd op onze hoede zijn voor een zeldzame passerende auto, zogezegd op weg naar een essentiële bestemming.
Natuurlijk moeten we afstand houden, ook in parken en bossen. Zoals we al heel lang ook netjes moeten zijn op openbare toiletten. Misschien kunnen we binnenkort ook parkmadammen en -meneren aanstellen, naar analogie met de toiletmadammen. Die kunnen een oogje in het zeil houden en de bankjes even ontsmetten als iemand weggaat. Zodat we toch als stadsbewoners gebruik kunnen maken van de openbare ruimte, waar we recht op hebben.
Hetzelfde geldt voor speeltuintjes in de stad. Regelmatig schoonmaken en ze weer openstellen voor kinderen die geen klimtoren in de tuin hebben. Als we echt geloven in wat we al zolang zeggen, moeten de maatregelen ook daaraan aangepast zijn.
Onze openbare ruimte anders indelen, er is al veel over gezegd. Maar corona maakt het dringend om er ook echt werk van te maken.
Bron: vrtnws.be