Jan van Ballegooijen: ‘In veel snelgroeiende steden in de Global South zijn er niet veel alternatieven voor sloppenwijken’
Wereldwijd leeft een steeds groter deel van de stedelingen in sloppenwijken, momenteel zijn dat ongeveer 1 miljard mensen. De komende decennia zal dat sterk toenemen, de NGO Habitat for Humanity verwacht zelfs dat in 2030 1 op de 4 mensen in een sloppenwijk zal wonen. Het is vaak de enige manier voor mensen die naar de stad trekken op zoek naar een beter leven om een onderkomen te vinden, zeker voor de armste delen van de bevolking.
Sloppenwijken worden vaak gebouwd op de reststroken van de stad, op plekken die weinig economische waarde hebben. Zo zijn er bijvoorbeeld sloppenwijken te vinden op smalle stroken land tussen spoorlijnen en autowegen, in de verre periferie, of op plekken die overstromingsgevoelig zijn. Deze stadswijken kampen dan vaak ook nog eens met allerlei problemen, waarbij gebrekkige sanitaire voorzieningen, afwezigheid van schoon drinkwater en brandveiligheid het meest nijpend zijn.
Toch zijn sloppenwijkbewoners niet alleen maar slachtoffers. De keren dat ik ze bezocht, in Afrika, het Midden-Oosten en Brazilië werd ik telkens gastvrij ontvangen. De mensen waren trots op het onderkomen dat ze zelf hadden gebouwd.
Een stukje hemel
Lang werd gedacht dat je het probleem van de sloppen met goede stedenbouw en architectuur kon wegwerken. De oplossing: seriematige woningbouw, meestal in de vorm van hoogbouwflats. Maar als deze projecten al van de grond kwamen, bleef vaak het onderhoud van de gebouwen achter, waardoor de watervoorziening en de liften vaak niet werkten. Maar nog dramatischer was dat men met de sloop van de sloppenwijk ook het sociale en economische netwerk ervan vernietigde. Nieuwbouwprojecten ter vervanging van sloppenwijken liggen vaak diep in de periferie waar de grondprijzen laag zijn, maar waar ook weinig werkgelegenheid is.
Een ander probleem is dat de onstuimige stedelijke groei in veel ontwikkelingslanden eigenlijk niet valt in te dijken. De stad Dar es Salaam telt momenteel ongeveer 6 miljoen inwoners. Men verwacht dat het inwonersaantal van de grootste stad van Tanzania zal zijn verdubbeld in 2035. Dat zijn groeicijfers waar zelfs de sterkste historische urbanisatie in de geïndustrialiseerde westerse landen bij in het niets valt.
De problematiek van betaalbare huisvesting in landen in de Global South is niet alleen een vraagstuk van huisvesting voor de armen en hun gemeenschappen, maar ook van de grotere stedelijke context.
In het zuiden van São Paulo liggen een aantal grote waterreservoirs die in de jaren dertig van de vorige eeuw met behulp van stuwdammen zijn aangelegd. De grootste daarvan is het Billings Reservoir, dat zorgt voor het drinkwater van meer dan 1,8 miljoen inwoners van de Braziliaanse metropolis.
Om de kwaliteit van het water te beschermen werden de oevers tot natuurgebieden bestempeld. Niemand mocht er wonen of werken om verontreiniging tegen te gaan. Toch zijn grote delen rond de reservoirs nu verstedelijkt met onafzienbare wijken met zelfgebouwde woningen in rode metselblokken en golfplaten.
Deze woningen waren gebouwd op illegaal verkavelde grond, vandaar dat het er ook ontbrak aan goed functionerende rioleringen. Het wijkje Cantinho de Céu – vrij vertaald ‘een stukje hemel’ is zo’n plek die ik in 2010 voor het eerst bezocht. Het is een soort schiereiland in het waterreservoir en de woningen hebben een prachtig zicht op het water.
In dit stukje periferie hadden de mensen het zwaar: ze verstoken van elke vorm van overheidssteun en moesten zichzelf zien te redden. Alternatieven zoals sociale woningbouw waren er in São Paulo simpelweg niet. Pas toen de open riolen een bedreiging gingen vormen voor de drinkwaterkwaliteit van 1,8 miljoen Paulistanen werd er ingegrepen. Waar vroeger de bulldozer eraan te pas zou komen werd hier voor een andere strategie gekozen, legde een medewerker van de gemeentelijk huisvestingsdienst SEHAB me destijds uit. De meest kwetsbare huizen die het dichtst bij de oever lagen, konden niet worden gehandhaafd vanwege overstromingsgevaar. Voor deze mensen werd alternatieve woonruimte voorzien elders in de periferie, maar deze groep werd zo minimaal mogelijk gehouden. Op de vrijgekomen grond werden publieke ruimten aangelegd, zoals wandelpaden aan het water, pleinen en sportvoorzieningen: zaken die volledig afwezig waren voor de afronding van het project. De meeste mensen konden in hun huis blijven, op de plek waar ze soms al decennia lang woonden, in hun huizen die ze met hun eigen handen hadden opgebouwd. Hun riolering werd verbeterd en bovendien werd de illegale status van hun huis geregulariseerd. Dat is een werk van lange adem, maar het is ook een enorme verbetering van de bestaanszekerheid van deze woningen.
Integrale ecologie
Erg efficiënt is deze vorm van stedenbouw niet, maar in praktijk blijkt dat er in veel snelgroeiende steden in de Global South niet veel alternatieven zijn. Eerst ontstaat er organisch een ongecontroleerde groei van inferieure onderkomens die stukje bij beetje steeds worden verbeterd, en pas daarna komt de formele infrastructuur. Dit fenomeen wordt ook wel ’omgekeerde stedenbouw’ genoemd. Het is een langdurig en moeizaam proces, maar het positieve eraan is dat het de rechten van de stedelijke armen respecteert.
Het project in Cantinho de Céu is een goede illustratie van wat Paus Franciscus in zijn encycliek ‘Laudato Si’ ‘integrale ecologie’ noemt: de zorg voor natuur kan en mag niet losgekoppeld worden van de zorg voor de allerarmsten. De vervuiling van het Billings waterreservoir werd niet moedwillig vervuild door de stedelijke armen, dit gebeurde vooral omdat er in de officiële stad voor hen geen plaats meer was.
Zo’n integrale stedelijke ecologie is ongetwijfeld een van de grootste uitdagingen voor de snelgroeiende steden in de Global South, waar oplossingen voor klimaatverandering, verduurzaming, huisvesting en het bestrijden van sociaal onrecht hand in hand moeten gaan.
Bron: Knack