Kolet Janssen: Het is in de mode: geen alcohol, geen vlees. Maar wat is het échte Vasten?
Bij het begin van de vastenperiode, veertig weekdagen en zes zondagen voor Pasen, worden christenen eraan herinnerd dat het menselijk bestaan niet meer is dan stof en as. Aswoensdag is na het lange carnavalsweekend geen vrolijke dag, maar een moment om te beseffen hoe vergankelijk alles is. We weten allemaal dat er binnen ‘afzienbare tijd’ (en die periode mag iedereen zelf invullen) van ons geen sprake meer is. We zullen opgaan in de mist van de tijd, zoals de vele generaties voor ons. Vergetelheid is ons lot. As is wat er rest.
Je kunt daar depressief van worden. Wat heeft het voor zin om je uit te sloven, als er toch niets van overblijft? Maar dat is niet de kern van Aswoensdag. Precies omdat we beseffen dat er heel veel is wat er niet toe doet, kunnen we focussen op wat wel van belang is. Zoals je een gebouw kunt strippen van overbodige decoraties en ‘koterijen’, zo kun je als christen in de vasten ook jezelf ‘strippen’ tot wat je nauw aan het hart ligt. Menswaardigheid voor iedereen. Schoonheid als bron van troost en inspiratie. Warmte tussen mensen, van korte flitsen bij een toevallige ontmoeting tot jarenlang volgehouden engagement. Vergeving die sterker is dan haat en wraak. Allemaal kleine wonderen.
Niet dat daar wel iets tastbaars van overblijft. Het wordt allemaal as. Maar wel as waar een vuur vol gloed aan is voorafgegaan. Een gloed die misschien aanstekelijk is geweest voor anderen, en die zo – onzichtbaar, maar niet minder echt – de eeuwen overleeft. Het leven is voor iedereen al gauw een sleur en de vastenperiode is een manier om dat te doorbreken en onszelf wakker te schudden. Zodat we opnieuw beseffen waarmee we bezig zijn en zo nodig kunnen bijsturen. Aswoensdag is voor christenen dus ook een beetje ‘Alswoensdag’. Een dag om het dagelijkse stof af te schudden en te hopen en geloven dat bijna alles mogelijk is. Het begin van een periode waarin we onze neuzen weer in de goede richting laten zetten. Een dag waarop we zeggen: ‘Als we nu eens…’ En dan zijn er nieuwe wonderen in de maak.
Aswoensdag is de weinig aantrekkelijke naam van de eerste dag van de christelijke vastenperiode. Maar tegelijk is die dag ook een beetje ‘Alswoensdag’.
Als ik vroeger iets probeerde gedaan te krijgen van mijn ouders, verliep het gesprek vaak als volgt:
Ouders: ‘Nee, dat gaat niet!’
Ik: ‘Maar als we nu …’
Ouders: “Als as was wat het was voordat het as was…”En zo werd mijn protest in de kiem gesmoord. Het woordje ‘als’ was iets voor dromers die geen rekening hielden met de harde werkelijkheid. ‘Als’ was familie van ‘as’, iets wat niets meer waard was. As was wat er overbleef nadat alles was voorbijgegaan en zijn betekenis had verloren.