Mark Van de Voorde: ‘Breivik en de ontmenselijkte moraal’

Anders Breivik, de massamoordenaar van Utoya, zei tijdens zijn proces: “Ik heb mij ontmenselijkt om te kunnen doden.”

De vraag die ik me na het lezen van die uitspraak stelde, was: hoe ontmenselijkt een mens zichzelf? Een mens kan zichzelf slechts ontmenselijken door het meest fundamentele van wat ons tot mens maakt, uit te schakelen: het inlevingsvermogen. Het inlevingsvermogen is de capaciteit om ons te verplaatsen in de gedachten, de gevoelens en de leefwereld van degenen die voor ons staan en met wie wij te maken krijgen. Het inlevingsvermogen zorgt ervoor dat onze gedachten, gevoelens en leefwerelden matchen, elkaar (aan)raken of in elkaar overvloeien. Je wordt heel even de andere en de andere wordt even jij, waardoor je jezelf op je plaats zet, de plaats van medemens.

Medemenselijkheid – in de zuiverste betekenis van het woord – ontstaat op het moment dat het objectieve feit van “mensen naast elkaar” wordt ingekleurd door het subjectieve besef van “mensen met elkaar”. Op dat moment herkennen wij onszelf in de gelaatstrekken van de ander, hoe verschillend we ook zijn. Om te ‘ontmenselijken’ moet een mens bijgevolg het gelaat van de anderen uitgommen. Dan veranderen dezen van subjecten in objecten. Dit mechanisme liet Breivik toe om op de meest verachtelijke manier medemensen uit te schakelen. In zekere zin grijpt op een maatschappelijk aanvaardbare wijze hetzelfde mechanisme plaats om in de zakenwereld concurrenten en in het bedrijfsleven werknemers uit te schakelen. Dat zegt ons ook iets over het wezen van de moraal.

Om te kunnen moorden schiep Breivik afstand tussen hem en zijn slachtoffers. Hij zorgde ervoor dat hij zich niet kon inleven in hun denken, voelen en beleven. Dat kon hij enkel door hen te reduceren tot objecten, zijnde leden van een door hem verfoeide politieke partij en vertegenwoordigers van een door hem afgewezen maatschappijmodel. Hij verzakelijkte zijn tegenstanders door de trekken van hun persoonlijkheid en individualiteit uit te gommen.

Ook in de zakenwereld en in het bedrijfsleven gebeurt dat, weliswaar op een aanvaardbare en maatschappelijk aanvaarde manier. Ook hier vergroten mensen de afstand tussen hen en de anderen. Dat doen ze door het utilitaire aspect van de relatie met hen te verabsoluteren: de anderen zijn in de zakelijke en arbeidsrelaties niets anders meer dan concurrenten, leveranciers, afnemers, klanten of werknemers.

Alle andere aspecten van hun mens-zijn worden buiten beschouwing gelaten. Die zijn immers hinderlijk op het moment dat moeilijke beslissingen moeten worden genomen. We houden afstand om ons niet te zeer in te leven in de ander. In zekere zin moeten wij ons ook ‘ontmenselijken’ om de concurrentie en de machtsstrijd van de sociaaleconomische werkelijkheid aan te kunnen.

Uiteraard kunnen Breiviks moorden en onze verzakelijkte verhoudingen niet op dezelfde hoogte worden geplaatst, maar het mechanisme van onderdrukking van het inlevingsvermogen is hetzelfde.

De uitspraak van Breivik “Ik heb mij ontmenselijkt om te kunnen doden” zegt ook dat het onderdrukken van de inleving tevens de druk van de moraal wegneemt. Dat betekent dus dat moraal geen louter rationele aangelegenheid kan zijn en ook geen rechtlijnige kwestie van gebod en verbod.

Morele principes, of ze nu door de ratio tot stand komen of uit het geloof worden afgeleid, zijn nooit enkel objectief. Ze moeten de toets doorstaan van de ‘subjectiviteit’, dit wil zeggen dat ze door het concrete verhaal van de individuele mens heen gaan.

Moraal hoort bovendien het evenwicht te bewaren tussen principe en emotie. Moraal ontmenselijkt, als ze wordt ontdaan van haar emotionele en subjectieve componenten. Moraal gaat tegen de menselijkheid in, als zij niet getuigt van inlevingsvermogen, als ze, met andere woorden, geplaatst wordt boven de wet van de liefde, het eerste gebod volgens Christus.

Het is veelzeggend dat Breivik van zichzelf vindt dat hij moreel hoogstaand heeft gehandeld. Zijn moorden waren immers de noodzakelijke gevolgen van het absolutisme van zijn morele principes. Op de eerste dag van zijn proces maakte Breivik niet alleen een eigen gefabriceerd saluut, hij veegde ook zijn beide schouders af (er lag nochtans geen roos op). Columnist Sylvain Ephimenco merkte in Trouw (17 april) hierbij op: “Op zijn beide schouders wenste hij misschien de last weg te wuiven van bijna tachtig door hem ontnomen levens.”

Zo werkt een moraal die het subject niet erkent. Uiteraard mogen Breiviks houding en de radicale opstelling van morele absolutisten niet op dezelfde hoogte worden geplaatst, maar wie uit de moraal de menselijke inleving haalt, zet het mechanisme van ontmenselijking in gang.

 

Bron: Knack

Laat een reactie achter