Alexis Versele: ‘Meer en meer groeit het bewustzijn dat milieu en ongelijkheid twee zijden zijn van dezelfde medaille’
De maand oktober staat traditiegetrouw in het teken van ons koopgedrag: deze maand niets nieuws kopen luidt de boodschap van de “Buy Nothing New”-campagne. In een tijd van massaconsumptie en wegwerpcultuur klinkt de uitnodiging nobel, er wordt tenslotte al genoeg afval geproduceerd en ons milieu is hiermee niet gebaat. De uitnodiging om in oktober niets nieuws te kopen klinkt paradoxaal genoeg tegelijk ook als een belediging voor mensen die maandelijks middelen tekort schieten om gewoon rond te komen voor hun basisbehoeften en alles op alles zetten om de eindjes aan mekaar te knopen. Oktober is misschien niet toevallig ook de maand waarop jaarlijks op de 17de acties gevoerd worden in het kader van de jaarlijkse Werelddag van Verzet tegen Extreme Armoede.
De uitdaging om niets nieuws te kopen is er niet alleen voor de consument, ze is al even belangrijk zo niet belangrijker voor de fabrikant die de koopwaar op de markt gooit. Hij zwengelt onze drang naar altijd meer een meer nieuw aan. Ingebouwde geplande veroudering van toestellen is daarbij de gangbare strategie geworden. We kennen allemaal het fenomeen omdat we het hebben ondervonden met onze mixer, wasmachine, printer, beeldscherm, … . We zijn het gewoon geworden en het is het nieuwe normaal geworden. Fabrikanten van huishoudelijke apparaten gebruiken listige trucs om de levensduur van producten te beperken. Om dat doel te bereiken gebruiken ze hiervoor verschillende technieken; het dichtkleven van apparaten, het inbouwen van tellers, ingebouwde zwakke plekken die het eerder begeven dan de rest van het apparaat, langdurige reparatieprocedures door het creëren van schaarste aan reserveonderdelen, …
Het fenomeen – ontstaan in de jaren ‘20 om de Amerikaanse slabakkende economie na wereldoorlog 1 aan te zwengelen – heeft vandaag alles te maken met de groeiobsessie van bedrijven aangestuurd vanuit een neo-liberale logica. De gloeilamp van Livermore is hiervan het meest sprekende eclatante voorbeeld. In 1925 maakten fabrikanten van gloeilampen – van General Electric in Amerika tot Osram in Duitsland en Philips in Nederland – de wereldwijde kartelafspraak om geen gloeilampen te produceren die langer dan 1000 uur branden. Ze sloten dit kartel nadat ze gezien hadden dat één van de eerste gloeilampen uit 1901 die de oude kerosinelantaarns in de brandweerkazerne van Livermore moest vervangen, 5 jaar later toen de brandweerkazerne moest verhuizen nog steeds brandde. De gloeilamp van de fabrikant Shelby Electric Company was toen al een symbool geworden. Ze werd in een speciale doos en onder politiebegeleiding naar haar nieuwe thuis gebracht. De lamp brandt ondertussen na meer dan 100 jaar nog steeds en is trouwens een toeristische attractie geworden.
“Rotzooi, nee bedankt”
De Duitse econoom Stefan Schridde bracht het probleem van geplande veroudering van toestellen in kaart. Zo berekende hij dat alleen al in Duitsland jaarlijks 100 miljard euro bespaard kan worden als producten even lang zouden meegaan als in de jaren tachtig. Hierop ontketende hij een ware kruistocht tegen het fenomeen en richtte de vzw “Botch? No thanks” op, letter vertaald “rotzooi, nee bedankt”, naar zijn in 2014 gelijknamig verschenen boek. Het voorbeeld illustreert hoe we afstevenen op, niet alleen een ecologische ramp van gewilde grondstof schaarste, nutteloze energieverspilling maar ook een sociale ramp van ontoegankelijkheid van bepaalde markten voor een steeds groter wordende groep mensen.
Zowel ecologische als sociale motieven waren doorslaggevend om, begin de jaren ’90, door sociale- en milieuorganisaties de bekende kringloopcentra in het leven te roepen. We kunnen ze niet meer wegdenken uit onze steden. Naast de erkenning die ze genieten van OVAM en Vlaanderen circulair, zetten ze – onder meer via maatwerk en andere werkvormen – in op sociale tewerkstelling. Ook initiatieven om kapotte voorwerpen te recupereren en te herstellen schieten zowat in heel Europa als paddenstoelen uit de grond. Het concept van de Repair Cafés, in 2009 te Amsterdam voor het eerst door de journaliste Martine Postma geïntroduceerd, zijn hiervan een mooi voorbeeld. Het concept is éénvoudig: je gaat met je beschadigde product naar een plaats waar je hoopt dat “herstellers” – door het inschakelen van sociale tewerkstelling – het nieuw leven kunnen inblazen. Van kleine elektrische toestellen tot naaiwerk: heel wat ambachtelijke beroepen worden in ere hersteld. En nog meer voorwerpen krijgen een tweede leven.
Circulaire en sociale economie
Zowel de kringloopwinkels als de Repair Cafés bevinden zich op het kruispunt van twee soorten economie; circulaire en sociale economie. Ze vechten tegen verspilling en overmatig afval, terwijl ze tegelijk vaardigheden delen en lokale diensten promoten. Ook gelijkaardige initiatieven in andere sectoren zoals bijvoorbeeld in de bouw, waarbij ingezet wordt op duurzaam renoveren met en voor kwetsbare groepen kunnen het verschil maken. Het volstaat te denken vanuit een geïntegreerde sociale en ecologische visie.
Meer en meer groeit het bewustzijn dat milieu en ongelijkheid twee zijden zijn van dezelfde medaille. De Indische Nobelprijswinnaar economie Amartya Sen heeft baanbrekend werk verricht bij de bestrijding van armoede en hongersnood. Volgens hem is er vandaag de dag een onevenwicht in de aandacht voor ecologische versus sociale uitdagingen. Niet dat er minder aandacht moet gaan naar de ecologische, er moet gewoon meer werk gemaakt worden van de strijd tegen armoede. Ook Laudato Si, de ecologische encycliek van Paus Franciscus, benadrukt de complementariteit tussen ecologische en sociale bekommernissen. Het document, in mei vijf jaar geleden verschenen, is vandaag meer dan ooit actueel.
Bron: VRT NWS
Ook verschenen in De Morgen.