Doris D’hooghe: ‘Moeten we draagmoederschap eigenlijk toestaan?’

Op de Pano-reportage over draagmoederschap volgde de reactie van de federale regering met de belofte om een wettelijk kader te creëren voor draagmoederschap. Ook in het regeerakkoord staat dat er een wettelijk kader komt voor altruïstisch hoogtechnologisch draagmoederschap. Dat wil zeggen dat een draagmoeder vanuit een soort naastenliefde iemands kinderwens helpt te realiseren en hier niet voor wordt betaald.

Eerst en vooral is het goed en belangrijk om mensen bij te staan in hun verdriet als ze geen kinderen kunnen krijgen. Dat kan een hele moeilijke realiteit zijn om te moeten dragen. Maar dat wil niet zeggen dat er zoiets bestaat als ‘het recht op een kind’. Ik wil pleiten voor voorzichtigheid in het creëren van dat wettelijk kader voor draagmoederschap. Ook al doet de regering haar best om commercieel draagmoederschap (en zo ook uitbuiting) tegen te gaan, er zijn nog andere vragen te stellen bij draagmoederschap tout court.

Het eerste trauma

Vanuit psychologisch oogpunt is draagmoederschap alles behalve evident. Als hechtingsspecialist weet ik hoe fundamenteel de eerste relatie is: die tussen moeder en kind. Wanneer een kind gedragen wordt in een baarmoeder die koud blijft, omdat de moeder zich bewust niet hecht, en na de geboorte het kind niet zal vasthouden, dan ontstaat er een diepe, existentiële wonde. Het verlies van die primaire band is geen detail. Het is trauma. Niet alleen medisch, maar relationeel, psychologisch en existentieel. Dit is dus al een hele moeilijke start voor een kind, geboren uit draagmoederschap.

Vaak wordt de waarheid over de afkomst van het kind jarenlang verzwegen en later alsnog onthuld. Dat is ook problematisch. In mijn praktijk zie ik vaak dat na die onthulling het kind geen opluchting ervaart, maar verraad, angst en verwarring. Een gevoel van bedrog. De praktijk toont ook aan dat veel kinderen uiteindelijk op zoek (willen) gaan om hun biologische ouders te ontmoeten, om het gat in hun geschiedenis te kunnen dichten. Elk kind heeft recht op kennis van zijn afkomst (Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, artikel 7 en artikel 8).

Het lijkt erop dat we dat internationaal recht minder belangrijk vinden dan de wens van wensouders voor een kind. Over hoe moeilijk, pijnlijk, eenzaam of onrechtvaardig hun weg is. En daar willen we dan vergelding voor, erkenning, regelgeving. Maar wie voert actie voor kinderen? Voor hen is er geen spreekbuis, geen tv-reportage, geen actiecomité.

Breuk in de existentie

In de Pano-reportage werden verschillende vormen van hechtingstrauma verteld alsof het normale situaties zijn. Er was, bijvoorbeeld, sprake van kinderen die maandenlang in de neonatologie lagen. Maar waar was de moeder? Wie hield hen vast? Wie reguleerde hun stress, hun angst? Geen enkele keer werd het perspectief van het kind ingenomen. Niet één keer werd gesproken over de gevolgen van die verliezen — en dat zijn het: verlies van de baarmoeder, verlies van de biologische moeder, verlies van roots en afkomst. Dat zijn geen details. Dat zijn breuken in de existentie.

Het fenomeen van het ‘replacement child’ – een kind dat verwekt wordt als vervanging van een eerder overleden kind of een gemiste zwangerschap – werd terloops genoemd, zonder erkenning van de psychologische tol die dat eist van het kind. De stiltes, de geheimen, de ‘onbesproken realiteit’ in veel draagmoederschapsconstructies dragen bij aan een context van verwarring in de zoektocht naar identiteit.

Wanneer er schuld werd gevoeld, werd die doorgeschoven – naar de klinieken, het systeem, het buitenland. Maar zelden of nooit leek iemand zich de meest essentiële vraag te stellen: En hoe gaat het met het kind?

Want het ging niet over het kind. Het ging over volwassenen en hun onvervulde wens, hun pijn en hun onrecht. Over hun ‘recht’ op ouderschap. Over regelgeving en systemen die tegenwerken. Over draagmoeders die plots andere keuzes maken. Mensenrechten worden ingeroepen voor de ouders, maar niet voor de kinderen.

Wat is de essentie?

Vooraleer we ons verdiepen in juridische structuren, internationale verdragen en contractmodellen, moeten we terug naar de essentie. Een kind heeft een veilige bindingsrelatie nodig met een sensitief-responsieve ouder. Die afgestemde, continue relatie legt de basis voor het ontwikkelen van het unieke potentieel van het kind.

Draagmoederschap vraagt meer dan ethische of juridische regulering. Het vraagt een wetenschappelijke, psychologische en moreel onderbouwde reflectie. De psychologische, relationele en existentiële integriteit van het kind moet het uitgangspunt zijn. Niet het toegeëigende recht op een kind.

Veroordeel een kind niet tot een leven lang zoeken naar een oorsprong die uitgewist werd in naam van verlangen.

Laat ons dus eindigen met die éne vraag die zelden wordt gesteld, maar die aan de basis van alles zou moeten staan: moeten we draagmoederschap eigenlijk toestaan te bestaan?

Bron: Knack

Laat een reactie achter