Ides Nicaise: ‘Voer afstandsonderwijs niet overhaast in’

Een aantal (vooral aso-)scholen heeft gevraagd om een deel van de lessen online te mogen blijven geven (DS 4 oktober). Het debat daarover vraagt om nuance. Voor de duidelijkheid, het gaat hier over ‘interactief afstandsonderwijs’, niet over ‘zelfstudie op de computer’. De leerkracht blijft de spil van het gebeuren – of het nu gaat om synchroon onderwijs (met rechtstreeks contact online) dan wel asynchroon (via leerplatformen).

Het ziet ernaar uit dat het compromis niet zal draaien rond het al dan niet toestaan van afstandsonderwijs, maar eerder rond ‘hoeveel’ en onder welke randvoorwaarden. Minister van Onderwijs Ben Weyts (N-VA) heeft een ontwerpdecreet over afstands­onderwijs voorgelegd aan de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor), die een (deels verdeeld) advies uitbracht. De Vlor stelt dat het belang van de leerling en de pedagogische meerwaarde moeten vooropstaan, dat alle kwaliteitsnormen van het contactonderwijs ook in het afstandsonderwijs moeten vervuld worden, en dat de beslissingen over afstandsleren op school­niveau gedragen moeten zijn door leerkrachten, ouders en leerlingen.

Digisprong

De grootste vraag is wat de sociale impact­ van afstandsleren is. De covid-crisis heeft aangetoond dat de verschuiving van het leerproces van de school naar het thuismilieu de ongelijkheid in leerprestaties doet toenemen. Logisch, want de leeromgeving en leermiddelen thuis zijn veel ongelijker verdeeld dan op school. Bollebozen uit bevoorrechte milieus kunnen er vaak versneld leren, maar in andere­ huishoudens is er soms niemand die de schooltaal spreekt, zijn ouders laaggeletterd, is er geen leescultuur, geen rustige studeerruimte, geen internetaansluiting en geen geld om privéleerkrachten in te huren wanneer de leerling vastloopt.

In het ontwerpdecreet staat daarom dat zowel leerlingen als leerkrachten voor ‘lessen op afstand’ ook in de school zelf terecht moeten kunnen. Maar wat met de taken die eraan vasthangen? Zal de school na de uren voor hen open blijven? Zal er ondersteuning zijn van volwassenen, desnoods vrijwilligers? Wie zal de nodige vorming organiseren voor minder geletterde ouders om de digisprong thuis succesvol te maken? En stel dat in een ‘goede’ school zowel de ouders, de leerkrachten als de leerlingen de switch naar afstandsonderwijs steunen, wie garandeert dan dat de drempel voor leerlingen uit kansengroepen daardoor niet verhoogt? Het antwoord van de minister op dat alles is dat het afstandsonderwijs ‘alleen tijdens de voorziene schooltijd’ wordt gegeven. Opgelost?

Het voornemen om afstandsonderwijs te beperken tot de helft van de lessen houdt een bekentenis in dat contactonderwijs kwaliteitsvoller is

Toegegeven, digitale leermiddelen houden ook kansen in voor leerlingen met leermoeilijkheden. Computer-ondersteund onderwijs laat meer differentiatie toe, en kan zelfs helpen bij dyslexie en auditieve of visuele beperkingen. Een doordachte inzet van ICT kan een krachtige leeromgeving creëren. Maar dat hangt af van bijkomende investeringen in software en gespecialiseerd personeel. Het kabinet gaat ervan uit dat alle nodige investeringen al gebeurd zijn met de 375 miljoen die uitgetrokken is voor de ‘digisprong’. Bijgevolg ziet de inspectie­ finan­ciën in haar commentaar op het ontwerpdecreet ‘geen budgettaire impact, gezien (afstands­lessen) alleen betrekking hebben op een organisatievorm en niet raken aan financierings- en subsidiëringsmechanismen’. Maar is er ook aan de ouders gedacht? Aan de ontwikkeling van digitale lesmaterialen? Aan aangepaste uitrusting voor leerlingen met speciale behoeften? Aan gratis internet voor lage inkomens?

Noodoplossing

En wat met de groepsdynamiek bij afstands­onderwijs? De stelling dat online leren een puur individuele onderwijs­vorm is, gaat wellicht te kort door de bocht. Ook online is groepswerk mogelijk, maar dat verloopt veel stroever. Als er bijvoorbeeld online twee mensen tegelijk praten, hoor je geen van beiden fatsoenlijk. Je ziet meestal niet de hele groep, en niet-verbale communicatie komt veel minder over. Bovendien is participatie van thuis uit voor sommige leerlingen onmogelijk, alleen maar vanwege de drukte in hun thuisomgeving. In die zin weegt digitaal onderwijs op de kwaliteit van de lessen.

Het voornemen om afstands­onderwijs te beperken tot maximaal de helft van de lessen houdt impliciet een bekentenis in dat contactonderwijs kwaliteitsvoller is. De vraag rijst dan ‘welke helft’ van de lessen online georganiseerd wordt. Het ontwerp­decreet is daarin soepel: 50 procent van het totale volume aan lestijden op (school)jaarbasis. Het is dus in principe mogelijk dat sommige vakken het hele jaar door online plaatsvinden.

Is afstandsonderwijs dan een noodoplossing? Stel dat je in Antwerpen geen leerkracht Frans vindt, zou je er één kunnen aanwerven uit Namen­. Beter een online leerkracht dan geen leerkracht. Maar geldt dat ook voor wiskunde of godsdienst?

Het zou onverstandig zijn om afstandsonderwijs resoluut af te wijzen, maar ook om het overhaast in te voeren zonder alle implicaties te onderzoeken en de nodige investeringen te doen in kwaliteit en gelijke kansen.

Bron: De Standaard

Laat een reactie achter