Yves Vanden Auweele: ‘Hoe zorgen we ervoor dat grensoverschrijdend gedrag sneller gemeld wordt?’

De vloed aan meldingen en getuigenissen van grensoverschrijdend gedrag heeft een omslag veroorzaakt in de publieke opinie. Ze reageert geschokt en tolereert het niet of terughoudend reageren op dergelijk misbruik niet meer. Deze omslag heeft alles te maken met het tegenwoordig bijna dagelijks bekend worden van grove incidenten en ontluisterende bekentenissen, ook in organisaties die moraal, vertrouwen en hulpverlening hoog in het vaandel dragen.

Er is de confrontatie met de pijn, de hulpeloosheid, de onmacht, en de teleurstelling van de slachtoffers, met de pijnlijke gevolgen op hun relatie- en seksleven; met de schade aan hun basisvertrouwen in het leven, het geloof dat alles ten langen leste goed komt, dat anderen het goed menen. Er is ook de heftigheid van de verontwaardiging van mensen die zich om de slachtoffers bekommeren, de schaamte van ouders van slachtoffers, het publiek worden van het feit dat partners of verantwoordelijken gekende misbruiken hebben genegeerd of geminimaliseerd, het niet hebben willen zien of niet hebben durven reageren.

 

De geest is uit de fles en het goede nieuws is dat je die er niet meer in krijgt. Toch valt het op dat het vooral volwassenen zijn die, na jarenlang stilzwijgen, seksueel misbruik melden. Hoe komt het dat er zo’n grote décalage is tussen het melden en het feitelijk misbruik? Moeten wij echt zolang wachten om slachtoffers te kunnen helpen, hun die jarenlange pijn, angst en schaamte te besparen, om daders ter verantwoording te kunnen roepen? Hoe kunnen we die kloof dichten?

De procedures en structuren die vandaag in vele sectoren worden bedacht moeten rekening houden met drie mentale drempels die slachtoffers moeten overwinnen om te melden. Als slachtoffer kan het zo zijn dat je pas na een tijd doorhebt dat je misbruikt wordt, dat sommige gedragingen ongepast zijn. Intimiteiten beginnen soms eerder onschuldig en worden slechts na zekere tijd grensoverschrijdend. Vaak wordt het pas later als dusdanig benoemd: ‘Wat ik voor had, was dat misbruik, grensoverschrijdend?’ Als er (relevante) anderen aanwezig zijn, kijkt men naar hun reacties om het eigen gedrag te bepalen. Ook is het zo dat men veel gedoogt van mensen die men vertrouwt, die dichtbij staan of die gezag hebben.

Ten tweede moet men er ook vertrouwen in hebben dat de persoon of instantie (meldpunt) aan wie men meldt, je gelooft en je niet zelf enige schuld aan de feiten zal toeschrijven. Men durft het niet te vertellen. Wie zou het geloven? Men kan toch moeilijk een gezagdrager zwart maken? Heeft men zelf geen aanleiding gegeven?

Tenslotte moet men de moed hebben ervoor uit te komen niettegenstaande de onvoorzienbare gevolgen voor zichzelf, ouders (familie, leeftijdsgenoten…) en ook voor de persoon die men aanklaagt of iets verwijt. Men moet moed hebben het te vertellen in de wetenschap dat men niet goed beseft/kan beseffen wat de consequenties voor zichzelf en voor de aangeklaagde zullen zijn.

De procedures en structuren om melden gemakkelijker te maken, moeten dan ook rekening houden met deze mentale drempels en moeten ook de alertheid en ontvankelijkheid van de context/organisatie verhogen. Ze moeten lokaal, laagdrempelig, niet stigmatiserend en niet veroordelend, discreet, en geloofwaardig zijn, en ook aansluiten bij de huidige manieren van communiceren (cf. sociale media).

Slachtoffers willen gerespecteerd worden in hun persoon. Niet allemaal willen ze dat de daders juridisch vervolgd worden, maar wel dat hun twijfels en klachten erkend worden, dat zijzelf geholpen worden, dat ook anderen hetzelfde lot niet worden beschoren, dat daders op zijn minst verhinderd worden hetzelfde te doen met anderen.

 

Bron: Knack

Laat een reactie achter