Kolet Janssen: ‘Zonder schuldgevoel naar het rusthuis’
Wie zijn ouders in een woon-zorgcentrum wil onderbrengen, krijgt snel de wind van voren, stelt Kolet Janssen vast. Soms is het de beste oplossing.
Het ging deze week over de (stijgende) kostprijs van een rusthuisbed (DS 1 januari). Erg belangrijk natuurlijk, maar er is nog een belangrijker kwestie. Ik betrap mezelf op gelijkaardige gevoelens als eertijds, toen ik behoorde tot een van de eerste generaties moeders die buitenshuis werkten en hun kinderen naar de crèche brachten: aangeprate schuldcomplexen, wrevel, opgedrongen plichtsbesef, opluchting na een dag heerlijk werken zonder onderbreking, het gevoel een betere moeder te zijn als ik ook een eigen leven heb. Alleen moet ik nu het woord ‘moeder’ vervangen door ‘dochter’. Een dochter die het normaal vindt om haar ouder-dan-negentigjarige moeder in een woon-zorgcentrum onder te brengen, omdat ze alleen daar voldoende zorg zal krijgen. Ik zal haar dubbel zo vaak bezoeken, maar ik zal haar niet mijn leven laten overnemen. Net zoals ik dat niet heb laten gebeuren bij mijn kinderen. Qualitytime heet wellicht zo omdat de tijd die je met elkaar doorbrengt, korter maar plezieriger is, en daarom kwaliteit brengt in het leven van alle betrokken partijen. Dat was zo voor onze kinderen en dat is zo voor onze ouders.
Even wennen
Gezins- en weekendbladen struikelen over elkaar heen met verhalen over zichzelf opofferende zonen en (vooral) dochters, die het niet over hun hart kunnen krijgen om hun ouders in een rusthuis te plaatsen. ‘Ze willen het liefst thuis blijven wonen’, staat er bij, ook al is dat met de zorg die ze nodig hebben, objectief gezien niet erg realistisch. Ze zingen de lof van situaties waarbij drie keer per dag thuisverpleging langskomt, warme maaltijden worden geleverd, enkele keren per week poetshulp en gezinshulp langskomt en daarbovenop vier volwassen kinderen met elk hun gezin en hun job ingeschakeld worden. Zolang iedereen zich kan vinden in die taakverdeling en zich daar gelukkig bij voelt, is er niets aan de hand. Mensen mogen hun leven invullen zoals ze zelf willen. Maar in de praktijk ligt vaak een burn-out op de loer en is het levensgeluk van de volwassen kinderen soms ver te zoeken.
Wat een geluk dat mijn kinderen als baby nog niet konden spreken, denk ik soms. Dan hadden ze vast ook gezegd dat ze niet naar de crèche wilden, dat ze thuis wilden blijven, met mij als moeder altijd aan hun zijde. Ze huilden, die eerste dagen, maar ik suste hen en hield vol. Na een week gingen ze er met plezier naartoe en op het einde van de werkdag bleven ze nog wat verder spelen voordat ze mee naar huis wilden. Met veel oudere mensen gaat het net zo: de eerste weken of maanden is het wennen in het woon-zorgcentrum. Maar als ze de tijd krijgen om er wat langer te zijn, beginnen ze vaak te genieten van de toegenomen contacten en activiteiten. Van de zorgeloze autonomie die hen rest.
Liefde doorgeven
Als ik er met vrienden over praat, blijken het vaak schuldgevoelens die hen ertoe aanzetten om hun leven zo radicaal in dienst van hun ouders te plaatsen. ‘Ik kan het voor mezelf niet verantwoorden om hen in een instelling te plaatsen’, zeggen ze. ‘Ze hebben vroeger voor ons gezorgd en nu zorgen wij voor hen. Ik zou het mezelf nooit vergeven als ik het niet zou doen.’
Natuurlijk hebben onze ouders voor ons gezorgd, maar niet om ons op hun beurt ‘op te eisen’. Je ouders hebben je het leven geschonken en dat is per definitie onbetaalbaar. Dat valt op geen enkele manier te vergoeden. De ‘schuld’ die je opbouwt bij je ouders, betaal je terug via de volgende generatie: in de zorg voor je eigen kinderen en kleinkinderen of andere jongeren. Dat je het leven voortzet, dat je de liefde en zorg die je gekregen hebt, doorgeeft aan weer nieuwe mensen, dat is wat ouders van hun kinderen kunnen verwachten. Ouderliefde is toch geen vorm van ‘voor wat, hoort wat’? Ouders voeden hun kinderen op om volwaardige mensen te zijn, die een bijdrage kunnen leveren aan de maatschappij.